Uittreksel uit arrest nr. 29/2010 van 18 maart 2010 Rolnummer 4684 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform,

Uittreksel uit arrest nr. 29/2010 van 18 maart 2010

Rolnummer 4684

In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, ingesteld door de VZW « Chambre syndicale des Médecins des Provinces du Hainaut et de Namur et du Brabant wallon » en Danièle Gillis.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Martens,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 april 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 april 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 oktober 2008), door de VZW « Chambre syndicale des Médecins des Provinces du Hainaut et de Namur et du Brabant wallon », met maatschappelijke zetel te 1420 Eigenbrakel, rue de l'Hôpital 5, en Danièle Gillis, wonende te 1410 Waterloo, avenue des Paveurs 42.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    De bestreden bepalingen

    B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 2, 4, 5, 7, 8, 12, 15, § 1, 19 en 37 van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform.

    Het eHealth-platform is een openbare instelling die is opgericht om een beveiligde uitwisseling van persoonlijke gezondheidsgegevens tussen de actoren in de gezondheidszorg tot stand te brengen.

    B.2.1. Het bestreden artikel 2 bepaalt :

    Onder de naam ' eHealth-platform ' wordt een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht.

    Het eHealth-platform is een openbare instelling van sociale zekerheid in de zin van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

    De bijzondere regels en voorwaarden waaronder het eHealth-platform de opdrachten vervult die haar door de wet zijn toevertrouwd, worden vastgelegd in de bestuursovereenkomst die zij met de Staat afsluit overeenkomstig het hogervermeld koninklijk besluit van 3 april 1997.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de ministers beschouwd als voogdijminister in de zin van artikel 1, 2°, van het hogervermeld koninklijk besluit van 3 april 1997 en wordt het Beheerscomité van het eHealth-platform beschouwd als beheersorgaan in de zin van het hogervermeld koninklijk besluit van 3 april 1997.

    De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels met betrekking tot de organisatie en de werking van het eHealth-platform, met inbegrip van de personeelsaspecten, voor zover deze niet geregeld worden in het hogervermeld koninklijk besluit van 3 april 1997 of in deze wet

    .

    B.2.2. De overige bestreden bepalingen worden verderop in het arrest weergegeven, bij het onderzoek van de grieven die erop betrekking hebben.

    Ten aanzien van het belang

    B.3.1. De Ministerraad betwist het belang van de VZW « Chambre syndicale des Médecins des Provinces du Hainaut et de Namur et du Brabant wallon », die niet zou aantonen in welk opzicht de bestreden wet het medisch geheim zou aantasten. Hij is van mening dat het eHealth-platform, door de actoren van de gezondheidszorg een volkomen beveiligd instrument ter beschikking te stellen, de naleving van het medisch geheim precies bevordert.

    B.3.2. Aangezien het belang van de verzoekende partij afhankelijk is van de draagwijdte van de bestreden bepalingen, valt het onderzoek ervan samen met dat van de grond van de zaak.

    B.3.3. Wanneer vaststaat dat het Hof de grond van de zaak zal onderzoeken, dient het geen acht te slaan op de exceptie wegens gebrek aan belang ten aanzien van andere verzoekende partijen in dezelfde zaak.

    Ten aanzien van het verzoek tot onderzoeksmaatregelen

    B.4.1. De verzoekende partijen, evenals de tussenkomende partij, vragen dat het Hof de in A.2.1 vermelde onderzoeksmaatregelen zou instellen teneinde na te gaan of een bepaald lid van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bij wie een belangenconflict zou kunnen rijzen, betrokken was bij de totstandkoming van het advies van de genoemde Commissie over het voorontwerp van wet dat tot de thans in het geding zijnde wet van 21 augustus 2008 heeft geleid.

    B.4.2. In zijn memorie heeft de Ministerraad geantwoord dat de betrokken persoon aanwezig was tijdens de zittingen van de genoemde Commissie, maar dat hij niet als verslaggever is opgetreden.

    B.4.3. Naar luid van artikel 91, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 beschikt het Hof over « de ruimste onderzoeks- en opsporingsbevoegdheden », waarvan er een aantal worden vermeld in het tweede lid van die bepaling. Het Hof kan die onderzoeks- en opsporingsbevoegdheid uitsluitend aanwenden wanneer dat nodig is voor de oplossing van de rechtsvragen die het dient te beslechten. Een onderzoeksmaatregel is slechts nuttig in zoverre feitelijke gegevens kunnen worden vastgesteld die pertinent zijn voor de beslechting van een beroep tot vernietiging, een prejudiciële vraag, of een tussengeschil.

    B.4.4. Het Hof is niet bevoegd een geschil te beslechten inzake belangenvermenging binnen een adviesorgaan dat is betrokken bij de totstandkoming van bepalingen die het voorwerp uitmaken van een beroep tot vernietiging.

    Bijgevolg wordt de vraag om onderzoeksmaatregelen te bevelen verworpen.

    B.4.5. Op 17 maart 2010 heeft de tussenkomende partij het Hof verzocht de debatten te heropenen omdat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 9 maart 2010 een arrest heeft gewezen dat een weerslag zou hebben op de gevraagde onderzoeksmaatregelen (grote kamer, 9 maart 2010, Commissie t. Duitsland, C-518/07).

    Gelet op de in B.4.4 vastgestelde onbevoegdheid van het Hof, is er geen aanleiding om gevolg te geven aan dat verzoek.

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de middelen

    B.5.1. De eerste vier middelen zijn afgeleid uit de schending van artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met sommige bepalingen van de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, met een bepaling van het Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, met sommige bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, met een bepaling van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de voormelde wet van 8 december 1992 en, in voorkomend geval, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

    B.5.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van die middelen in zoverre zij zijn afgeleid uit de schending van de voormelde richtlijn, van het Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa, van de wet van 8 december 1992 en van het koninklijk besluit tot uitvoering van die wet.

    B.5.3. Wettelijke normen, behoudens wanneer zij bepalingen bevatten die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen, behoren niet tot de normen waaraan het Hof een andere wettelijke norm vermag te toetsen. In beginsel staat immers niets eraan in de weg dat een bepaling van wetgevende aard afwijkt van een andere bepaling van dezelfde aard.

    Koninklijke besluiten behoren, onder hetzelfde voorbehoud, evenmin tot de normen waaraan het Hof een wettelijke norm vermag te toetsen.

    Wel vermag het Hof na te gaan of de wetgever de internationale verplichtingen is nagekomen die voortvloeien uit de aangevoerde bepalingen van de voormelde richtlijn en van het voormelde Verdrag nr. 108, waaraan de voormelde wet van 8 december 1992 en haar latere wijzigingen uitvoering geven. Die verplichtingen vormen een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in artikel 22 van de Grondwet zijn opgenomen. Een bepaling die met die verplichtingen in strijd is, zou derhalve het recht op eerbiediging van het privéleven schenden, zoals gewaarborgd in artikel 22 van de Grondwet.

    B.5.4. De exceptie wordt in die mate verworpen.

    B.6.1. Het vijfde middel is afgeleid uit de schending van artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet en van het decreet d'Allarde van 2 en 17 maart 1791, in samenhang gelezen met de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij en met de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij.

    B.6.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het middel in zoverre het is afgeleid uit de schending van het decreet d'Allarde en uit de schending van de wet van 11 maart 2003.

    B.6.3. Het Hof is niet bevoegd om een middel te onderzoeken dat is afgeleid uit de schending van artikel 7 van het decreet van 2 en 17 maart 1791, waarbij de vrijheid van handel en nijverheid is toegekend. Die vrijheid wordt bovendien niet gewaarborgd door artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet.

    Uit de toelichting van het vijfde middel blijkt evenwel dat de schending van het voormelde decreet wordt aangevoerd in samenhang met die van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het Hof dient derhalve te onderzoeken of de vrijheid van handel en nijverheid op discriminerende wijze wordt beperkt.

    Wat de aangevoerde schending van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT