22 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen vervangt het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de Rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.

De algemene principes zijn de grondregels waarmee wil zijn gezorgd voor de gemeenschappelijke opvatting van het openbaar ambt. Er wordt betracht deze algemene principes, in de mate van het mogelijke, helder te formuleren en, terzelfdertijd, er zorg voor te dragen dat geen afbreuk wordt gedaan aan hun karakter van algemeenheid opdat het evolutief karakter dat eigen is aan grondregels, blijft gewaarborgd.

Eénmaal wanneer de grondregels in het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes zijn opgenomen, kan het worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven met inachtneming van de in artikel 87, § 4, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen bedoelde procedure.

Niet alle principes die gelden voor het federaal overheidspersoneel moeten ook gelden voor het personeel van de Gemeenschappen en de Gewesten. Met betrekking tot het openbaar ambt moet immers de autonomie van de deelgebieden evenzeer worden gerespecteerd. Het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes wijst immers slechts die algemene principes aan die als én essentieel én gemeenschappelijk voor het openbaar ambt zijn te beschouwen en om die reden van rechtswege van toepassing zijn op het personeel van de deelstatelijke overheden.

Het thans voorgelegde besluit beoogt in wezen, de in het voorbije decennium opgedane ervaring benuttend, tegemoet te komen aan een vraag van sommige deelstatelijke overheden, om met meer ruimte, zij het binnen het kader van de in dit besluit geformuleerde grondregels, in te spelen op wetenschappelijk verantwoorde moderne inzichten en technieken inzake personeelsbeheer en -organisatie. Op die wijze kan ook, meer dan totnogtoe het geval is geweest, beter rekening worden gehouden met de eigen karakteristieken van de onderscheiden administraties en de evolutiefase waarin zij zich bevinden. Het uiteindelijke doel van het voorgaande is blijvend een performante en kwaliteitsvolle openbare dienstverlening te kunnen verzekeren.

De opmerking van de Raad van State betreffende de aanhef, namelijk dat een van de voorafgaande vormvereisten niet werd nageleefd vermits het ontwerp niet werd onderzocht in de onderhandelingscomités van de "Radio-Télévison belge de la Communauté française" en van het "Commissariat général aux relations internationales de la Communauté française", vergt volgende uitleg.

Het advies van de paritaire commissie van de "Radio-Télévison belge de la Communauté française" werd ingewonnen op 27 oktober en 6 november 2000.

Artikel 87, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt dat het door de federale overheid vastgestelde syndicaal statuut niet toepasselijk is op het "Commissariat général aux relations internationales", maar dat de regering van de Franse Gemeenschap kan beslissen dit statuut toe te passen. Krachtens deze bepaling maakt een besluit van de regering van 28 november 1996 het syndicaal statuut toepasselijk op het "Commissariat général aux relations internationales" (B.S. van 7 december 1996).

Een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel is thans voor advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State voorgelegd ten einde het bedoelde koninklijk besluit op dat punt aan te passen aan de huidige juridische werkelijkheid (advies L.29.656/2 van 1 december 1999 betreffende het ontwerp dat het besluit van 8 februari 2000 betreffende de vergelijkende examens die georganiseerd worden voor de werving en de overgang naar het hogere niveau van de ambtenaren van de Franse Gemeenschap geworden is).

Er is inderdaad vast te stellen dat de regering van de Franse Gemeenschap sedert het aannemen van het voormelde besluit van 28 november 1996 verschillende besluiten heeft uitgevaardigd die uitsluitend betrekking hebben op het C.G.R.I. Deze werden onderhandeld in het Sectorcomité XVII.

Derhalve kan met de Regering van de Franse Gemeenschap worden geoordeeld dat de opneming van het C.G.R.I. in het Sectorcomité XVII niet te betwisten valt. Het bevoegdheidsgebied van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten en van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten omvat de personeelsleden van het C.G.R.I. Derhalve geldt, sedert de inwerkingtreding van het voormelde besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 28 november 1996, genomen krachtens artikel 87, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de syndicale onderhandeling die in deze algemene comités heeft plaatsgehad, voor het C.G.R.I.

De aanpassing in de Bijlage I van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel is dan ook louter declaratief.

Bespreking van de artikelen

Artikel 1

Deze bepaling stemt quasi geheel overeen met artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 september 1994, behoudens voor wat paragraaf 3 betreft : de nationaliteitsvoorwaarde wordt in dit besluit geschrapt teneinde in de toekomst de toegang tot het openbaar ambt mogelijk te maken voor niet-Belgische onderdanen, ook wanneer zij geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie.

In zijn huidige formulering zijn slechts toelaatbaar tot het openbaar ambt, de Belgen evenals, behoudens in de mate dat de uit te oefenen betrekking een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en werkzaamheden omvat strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest, de niet Belgische onderdanen van de Europese Unie.

De voorgestelde wijziging wijzigt uiteraard niets aan de reeds thans bestaande toegang tot het openbaar ambt van EU onderdanen, zoals hiervoren is weergegeven.

Inderdaad, dat de burgers van de Europese Unie reeds nu toegang hebben tot het openbaar ambt vloeit voort uit de primauteit van het EG recht, inzonderheid het beginsel van het vrije verkeer van werknemers en de jurisprudentie van het Hof van Justitie in dat verband. Enkel indien de uit te oefenen betrekking een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en werkzaamheden omvat strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest kan, in het licht van het EU verdrag, de nationaliteitsvoorwaarde worden gehandhaafd.

Wat de niet-Europese burgers betreft, wordt gewezen op hetgeen is bepaald in huidig artikel 10, tweede lid, van de Grondwet. Luidens voormelde bepaling zijn alleen de Belgen tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld.

In dit verband is er overigens nog op te wijzen dat de Raad van State, afdeling wetgeving, heeft aanvaard dat het woord « wet » in voormelde grondwetsbepaling te dezen ook kan verwijzen naar het decreet (Parl. Doc., Vl. Parl., 1996-1997, nr. 720/2, 21-22). Zodoende kan ook de decreetgever voor de bedieningen die onder zijn bevoegdheid ressorteren, oordelen of er al dan niet een afwijking op de nationaliteitsvereiste moet worden toegestaan. Op grond van de voorgestelde tekst, in samenlezing met artikel 10, tweede lid, van de Grondwet komt het alsdan de bevoegde overheden toe te bepalen of zij en, zo ja, in welke mate, de bedieningen die onder hun bevoegdheid ressorteren ook openstellen voor niet-EU-burgers.

Door de schrapping van de nationaliteitsvoorwaarde in dit besluit kan ook onmiddellijk worden ingespeeld op verdere evoluties van zodra de grondwetgever tot een wijziging van artikel 10, tweede lid, zou besluiten.

Tenslotte wordt de huidige paragraaf 3, tweede lid, van artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 geschrapt. Deze bepaling betreft de controle van de vereiste medische geschiktheid door de Sociaal Medische Rijksdienst. Deze controle wordt voortaan overgelaten aan de Gemeenschappen en de Gewesten. Wanneer deze dat wenst kan een Gemeenschap of Gewest verder beroep blijven doen op deze door de federale overheid geboden dienstverlening volgens de huidige voorwaarden.

De uit de pensioenwetgeving voortvloeiende verplichte controle door de federale diensten bij medische ongeschiktheid blijft uiteraard onaangetast.

Artikel 2

Artikel 2 stelt dat de statutaire tewerkstelling de regel is, maar bepaalt de gevallen waarin personeel bij arbeidsovereenkomst (als bedoeld in de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten) mag in dienst genomen worden. Zoals in artikel 9 wordt bepaald voor de statutaire ambtenaren zal ook de contractuele werving op een open en objectieve wijze geschieden.

In het verleden is gebleken dat deze bepaling (beperkt zijnde tot de drie eerste uitzonderingsgevallen) te rigied werd bevonden en leidde tot beperkingen die, met het oog op een kwaliteitsvolle dienstverlening, niet altijd kunnen worden verantwoord.

Zonder afbreuk te doen aan de regel van de statutaire tewerkstelling die gehandhaafd blijft, wordt daarom, op grond van de reeds opgedane ervaring, artikel 2 aangepast.

Aldus wordt de huidige uitzonderingsgrond die toelaat om personeel bij arbeidsovereenkomst aan te werven om « ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT