Besluit van de Vlaamse regering houdende bepaling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. (NOTA : de artikelen die een materie betreffen die door BVR 2006-01-13/61 geregeld wordt, worden opgeheven wat de rechtspositie van het..., de 21 février 2003

Deel I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1.1. In dit besluit wordt verstaan onder :

  1. Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt : de reguleringsinstantie, bedoeld in artikel 2, 21°, van het Elektriciteitsdecreet, hierna VREG te noemen;

  2. stambesluit VOI : het besluit van de Vlaamse regering van 30 juni 2000 houdende regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige Vlaamse openbare instellingen;

  3. ambtenaar : elk personeelslid van de VREG dat in vast dienstverband benoemd is;

  4. personeelslid : de ambtenaar, de stagiair of het contractueel personeelslid;

  5. stagiair : elk personeelslid dat toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste benoeming;

  6. contractueel personeelslid : elk personeelslid dat in dienst genomen is met een arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;

  7. dagelijks bestuur : het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 31, § 1, van het elektriciteitsdecreet;

  8. voorzitter : de voorzitter bedoeld in artikel 31, § 1 van het elektriciteitsdecreet.

  9. gezondheidsindexcijfer : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.

  10. APKB : het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.

    Art. 1.2. § 1. Behoudens andersluidende bepaling kan de voorzitter de bevoegdheden die hem bij dit besluit zijn toegewezen, op algemene wijze delegeren aan ambtenaren of contractuele personeelsleden die onder zijn gezag staan.

    § 2. De delegaties, vermeld in § 1, moeten bekendgemaakt worden aan de personeelsleden. Ze worden bij wijze van uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

    Art. 1.3. Aan de personeelsbehoeften van de VREG wordt voldaan door ambtenaren en stagiairs. Uitzonderlijk en enkel om de redenen, die in artikel XIII 2 zijn opgesomd, kunnen contractuele personeelsleden worden ingezet.

    Aan het statutair dienstverband van de ambtenaar kan slechts een einde worden gemaakt in de bij dit besluit bepaalde gevallen.

    Art. 1.4. Elke wijziging of aanvulling aan dit besluit wordt vooraf voor advies voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur moet advies geven uiterlijk 30 kalenderdagen na het verzoek om advies, tenzij een andere termijn werd bepaald. Die termijn mag evenwel niet korter zijn dan 15 kalenderdagen. In de maand augustus worden de termijnen opgeschort. Als het advies niet binnen de opgelegde termijn is gegeven, mag aan de vereiste van het advies worden voorbijgegaan.

    Deel II. - Administratieve werking van de VREG.

    HOOFDSTUK I. - Het dagelijks bestuur.

    Art. 2.1. Het dagelijks bestuur is samengesteld uit de voorzitter en de beheerders. Onverminderd de bevoegdheden die aan de voorzitter worden toegewezen, neemt het dagelijks bestuur alle beslissingen inzake het beheer van het personeel.

    Art. 2.2. § 1. Het dagelijks bestuur stelt een huishoudelijk reglement op dat inzake personeelsbeheer ten minste bepaalt :

  11. de frequentie van de vergaderingen;

  12. het vereiste quorum en de vereiste meerderheid voor de geldigheid van zijn beslissingen;

  13. de wijze van stemmen.

    § 2. Het huishoudelijk reglement van personeelsbeheer wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

    Art. 2.3. Elke individuele beslissing over personeelsleden wordt genomen bij geheime stemming na een gemotiveerd voorstel van de voorzitter, dat geformuleerd wordt na beraadslaging door het dagelijks bestuur.

    HOOFDSTUK II. - De raad van beroep.

    Art. 2.4. De raad van beroep, opgericht bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende oprichting en samenstelling van een raad van beroep voor sommige Vlaamse openbare instellingen, neemt kennis van alle beroepen die krachtens dit besluit kunnen worden ingesteld door :

  14. een ambtenaar of een stagiair tegen de uitspraak van een tuchtstraf of van de schorsing in het belang van de dienst;

  15. een stagiair tegen een voorstel tot negatieve evaluatie van de stage, en een ambtenaar tegen de evaluatie onvoldoende of tegen een vormgebrek tijdens de evaluatieprocedure of tegen de beslissing tot loopbaanvertraging;

  16. een ambtenaar tegen de weigering van het verlof voor deeltijdse prestaties en van het gecontingenteerd verlof.

    HOOFDSTUK III. - De voorzitter.

    Art. 2.5. De voorzitter neemt de besluiten inzake de vaststelling van het salaris en de toekenning van vergoedingen en toelagen aan de ambtenaren.

    HOOFDSTUK IV. - De tijdelijke vervanging.

    Art. 2.6. Als de voorzitter tijdelijk afwezig of verhinderd is, wordt hij vervangen door een ambtenaar of een contractueel personeelslid met een salarisschaal ingedeeld in rang A2. Bij die vervanging wordt een orde van voorrang aangehouden, die vooraf door de voorzitter is vastgesteld en bij dienstorder aan het personeel is meegedeeld.

    Deel III. - Rechten en plichten.

    HOOFDSTUK I. - Deontologische rechten en plichten.

    Art. 3.1. § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op een loyale en correcte wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.

    De ambtenaar zet zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de VREG.

    § 2. In de omgang met meerderen, collega's of ondergeschikten en in de contacten met het publiek respecteert de ambtenaar de persoonlijke waardigheid.

    Art. 3.2. § 1. De ambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft op grond van zijn ambt.

    Onverminderd de reglementering inzake openbaarheid van bestuur en de bepalingen van artikel 33 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, is het de ambtenaar enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op :

  17. de veiligheid van het land;

  18. de bescherming van de openbare orde;

  19. de financiële belangen van de overheid;

  20. het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;

  21. het medisch geheim;

  22. het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;

  23. het interne beraad, zolang in de aangelegenheid in kwestie geen eindbeslissing is genomen.

    Het is hem ook verboden feiten bekend te maken indien de bekendmaking ervan de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld kan schaden of een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om de gegevens die op haar of hem betrekking hebben openbaar te maken.

    Deze paragraaf geldt eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.

    § 2. De ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststelt, brengt zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte.

    Indien hij op basis van gegronde redenen vermoedt of vaststelt dat zijn hiërarchische meerdere hem zal verbieden of verhinderen om deze onregelmatigheden bekend te maken, brengt hij rechtstreeks de entiteit Interne Audit en, in geval van misdrijven, de procureur des konings van deze onregelmatigheden op de hoogte.

    De ambtenaar kan, buiten de gevallen van kwade trouw, persoonlijk voordeel, foutieve of valse aangifte welke een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf, of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij nalatigheden, misbruiken of misdrijven aangeeft of bekend maakt.

    Art. 3.3. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn dienst welwillend en zonder enige discriminatie.

    De ambtenaar mag, zelfs buiten het ambt, rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel die verband houden met het ambt, vragen, eisen of aannemen.

    Art. 3.4. De hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar met elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor ofwel :

  24. de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld;

  25. de waardigheid van het ambt in het gedrang komt;

  26. de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;

  27. een conflict tussen tegenstrijdige belangen ontstaat.

    De cumulatie van activiteiten binnen de beperkingen van het eerste lid wordt geregeld overeenkomstig deel IV.

    Art. 3.5. § 1. De ambtenaar heeft recht op informatie en voortgezette vorming voor wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

    De ambtenaar heeft eveneens recht op vorming voor persoonlijke vervolmaking voor zover dit past in de globale organisatorische doelstellingen van de VREG.

    § 2. De ambtenaar houdt zich op de hoogte van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.

    § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van de VREG, of wanneer zij een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van de VREG of een implementatie van nieuwe technieken en infrastructuur.

    Voor de ambtenaar van niveau A kan deze vorming plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.

    De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten worden door de VREG gedragen.

    Art. 3.6. § 1. De rechten en de plichten worden nader toegelicht in een deontologische code die, bij wijze van omzendbrief, wordt vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken.

    § 2. Voor specifieke aangelegenheden kan het dagelijks bestuur een aanvullende code vaststellen.

    Art. 3.7. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

    ...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT