30 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Naast de organieke en functionele dimensie, heeft de politiehervorming uiteraard ook een statutaire dimensie. Inderdaad, artikel 119 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bepaalt dat de politieambtenaren, de hulpagenten en de personeelsleden van het administratief en logisitiek kader hun respectieve eigen statuut hebben, gelijk voor allen. Dit besluit strekt ertoe die statuten vast te leggen en de actuele personeelsleden "in te schalen" in het nieuwe statuut. Het geeft aldus uitvoering aan artikel 121 van voormelde wet.

Alvorens enige toelichting te geven bij deze omvangrijke tekst, weze aangestipt dat tal van statutaire bepalingen reeds bij wet zijn geregeld : zo zijn er de statutaire basisbeginselen vervat in de artikelen 116 tot en met 140 van voormelde wet van 7 december 1998 alsmede de syndicale wet van 24 maart 1999, de tuchtwet van 13 mei 1999, die thans nog wat wordt bijgesleuteld, de pensioenwet die weldra zal worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en, ten slotte, de wettelijke regelingen (arbeidsongevallen, loopbaanonderbreking, rechtsbescherming, enz.) toepasselijk gemaakt bij de wet van 27 december 2000.

Toch meent de Raad van State dat dit onvoldoende is, nu, op grond van artikel 184 van de Grondwet, alle essentiële aspecten van het statuut bij wet zouden moeten worden geregeld. Ook al treedt de Regering deze juridische redenering niet bij, toch nam zij reeds de nodige initiatieven om alle twijfel te bannen en zo rechtszekerheid te scheppen. De bedoeling is dat, op grond van een gewijzigde tekst van artikel 184 van de Grondwet, ook volgende aspecten op korte termijn bij wet zullen worden bekrachtigd (Parl. St., Senaat, 2000-2001, 657/4) :

  1. het moraliteitsonderzoek waaraan de kandidaten-politieambtenaar in het raam van de selectie worden onderworpen, alsmede de andere algemene toelatingsvoorwaarden;

  2. de aanwijzing van de benoemende overheid, andere dan die reeds vervat in de wet van 7 december 1998;

  3. de graden en het concept van de baremische loopbaan binnen één en dezelfde graad;

  4. de voorwaarden gekoppeld aan de baremische loopbaan, de bevordering in graad en de bevordering door overgang naar een hoger kader;

  5. de uitoefening van het spreekrecht door de personeelsleden;

  6. de naleving van een deontologische code;

  7. de basisregels van de evaluatie van de personeelsleden;

  8. de basisregels met betrekking tot de definitieve ambtsontheffing en de ambtsneerlegging;

  9. het principe van de kosteloze medische verzorging voor bepaalde personeelscategorieën;

  10. de principes van het recht op wedde en van de gewaarborgde bezoldiging.

    Daarnaast suggereert de Raad van State ook een wetgevend initiatief voor nog een klein aantal andere deelaspecten : ook daaraan zal zonder dralen gevolg worden gegeven.

    Bij het opstellen van dit besluit werd ernaar gestreefd om waar mogelijk in gemeenschappelijke regelingen te voorzien voor alle personeelsleden van de politiediensten, zij wezen dus lid van het operationeel kader dan wel van het administratief en logistiek kader.

    Een tweede algemene tendens die men kan ontwaren is het feit dat uitzonderingswetgeving zoveel mogelijk werd vermeden. Waar mogelijk werd dus ingestapt in de statutaire regelingen die gelden voor het openbaar ambt in het algemeen. Waar dat gerechtvaardigd is, werd daarentegen de specificiteit van het politiewezen geconcretiseerd via specifieke statutaire bepalingen.

    Hierna volgt, deel per deel, een toelichting bij de voornaamste bepalingen. De Raad van State heeft omtrent de ontwerptekst een aantal beschouwingen geuit die quasi allemaal werden opgevolgd. Ook al werd dit Hoog Rechtscollege uiteindelijk gevraagd een advies te verstrekken binnen de drie dagen, toch moet worden aangestipt dat de Raad van State reeds sedert 22 december 2000 in het bezit was van de ontwerptekst. De veelvuldige punctuele legistieke, vormelijke dan wel inhoudelijke beschouwingen verraden dit trouwens.

    Deel I van dit besluit bevat een aantal onvermijdelijke definities en omvat tevens het toepassingsgebied.

    Deel II omvat de klassieke regels inzake het "personeel". Het maakt gewag van vier anciënniteiten (de dienst-, graad-, kader/niveau- en loonschaalanciënniteit), de jaarlijks te publiceren algemene naamlijst, de benoemende overheid, de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en het persoonlijk dossier. Voorts bepaalt het de graden en de loonschalen gekoppeld aan die graden. Het aantal graden werd bewust beperkt gehouden, nu artikel 120 van voormelde wet van 7 december 1998 de primauteit van het functioneel gezag vooropstelt. Aan elke graad wordt een aantal loonschalen gekoppeld waardoor het concept van de baremische loopbaan kon worden gerealiseerd, zijnde de overgang binnen eenzelfde graad naar een steeds hogere loonschaal. Dit concept geldt voor alle personeelscategorieën.

    Deel III is in wezen het "deontologische deel" van het nieuwe statuut en zet bakens uit in verband met onder meer de gezagsuitoefening, het spreekrecht en de cumulatie. Aan het ongewenst seksueel gedrag op het werk werd een afzonderlijke titel besteed.

    Deel IV bevat twee titels : de eerste met betrekking tot de aanwerving en de selectie en de tweede in verband met de opleidingen. De suggestie van de Raad van State om de lege ferenda op te treden met betrekking tot het moraliteitsonderzoek (zie artikel IV.I.15, tweede lid) en de opleiding in globo, zal worden opgevolgd. Zolang blijft de tekst van het besluit evenwel zoals hij is.

    Deel V bevat de regels inzake de stage. Het betreft de proefperiode van, in de regel, zes maanden die volgt op de basisopleiding. De personeelsleden van het operationeel kader worden benoemd bij aanvang van die stage. De administratieve afhandeling van de stage werd bewust eenvoudig gehouden, nu men er van uit moet gaan dat de ware selectie geschiedt naar aanleiding van het vergelijkende toelatingsexamen en de basisopleiding zelf.

    Deel VI snijdt twee belangrijke onderwerpen aan. Enerzijds krijgt de organisatie van de arbeidstijd haar beslag in dit deel en anderzijds worden de regels vastgelegd in verband met de mobiliteit van de personeelsleden.

    Het mag niet verbazen dat de arbeidstijdregeling bij de politiediensten een sui generis regeling is. Overeenkomstig de Europese regelgeving en in uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in openbare sector, werd een arbeidstijdregeling op maat geconcipiëerd die het midden houdt tussen het algemeen belang en dat van het individu. Waar nodig zal van die regeling kunnen worden afgeweken, het weze zelfs op structurele basis (zie artikel VI.I.7).

    Titel II van deel VI regelt in 91 artikelen de algemene mobiliteit, als nieuw gegeven binnen het politiewezen. Zij berust grotendeels op vrijwilligheid en laat toe van een lokale politie naar een andere lokale politie over te gaan, van de lokale naar de federale politie over te stappen of omgekeerd. Deze titel bevat dan ook menig procedurele regel. In die procedure zal de ondersteunende functie van de federale politie echt tot haar recht komen. De beslissing om de betrekking toe te kennen, behoort evenwel tot de overheid (lokaal dan wel federaal) die het ambt vacant heeft verklaard.

    Deel VII bevat vier titels. Twee ervan zullen niet onmiddellijk dienstig zijn. Het betreft in het bijzonder titel I (de evaluatie) en titel III (de mandaten). De evaluatieregeling zal immers slechts op 1 januari 2003 in werking treden om zodoende de nodige opleidingen te kunnen verstrekken. Een evaluatieregeling is immers een zeer belangrijk en delicaat iets dat tot een goede onderbouw noopt. Verder weze nog aangestipt dat het in wezen een beschrijvende evaluatie zal zijn. Titel III zal evenmin snel worden toegepast, daar de eerste aanwijzingen van mandaathouders op grond van artikel 247 van voormelde wet van 7 december 1998, volgens een geëigende procedure, de basis hebben gelegd voor de eerstkomende jaren.

    De titels II en IV van deel VII omschrijven de loopbanen van de personeelsleden van de twee kaders, zijnde het operationeel kader en het administratief en logistiek kader. Aldaar vindt men de voorwaarden gekoppeld aan de reeds hoger voormelde baremische loopbaan. Ook vindt men er de voorwaarden inzake de bevorderingen in een hogere graad. Die zijn evenwel niet legio gelet op het zeer beperkt aantal graden. Een derde bevordering is deze door overgang naar het hoger kader of niveau. De voorwaarden in deze laten een mooie loopbaan toe voor de gemotiveerde en bekwame kandidaten.

    Deel VIII handelt over de administratieve standen, de verloven, de dienstvrijstellingen en de non-activiteiten. Enkele specificiteiten niet te na gesproken is dit deel quasi een kopie van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen. Dit deel is bij uitstek een illustratie van de harmonisering van de statutaire regels voor de betrokken personeelsleden. De beschouwingen van de Raad van State in verband met het verlof voor opdracht van algemeen belang of het verlof voor stage of een proefperiode kunnen niet worden bijgetreden. Het gaat in casu immers bezwaarlijk over een cumultoestand. Ook mag worden aangestipt dat het regime van deeltijdse arbeid (4/5-regeling, loopbaanonderbreking, halftijdse vervroegde uittreding, . ) ook van toepassing zal zijn op de leden van het operationeel kader van de politiediensten, zonder dat dat evenwel de operationaliteit van de diensten in het gedrang mag brengen.

    Deel IX bevat de klassieke regels die men in elk statuut aantreft inzake ambtsontheffing en ambtsneerlegging. Verder wordt vorm gegeven aan de commissies voor geschiktheid van het personeel van de politiediensten en ten slotte worden de regelen met betrekking tot de heropneming uit de doeken gedaan.

    Deel X handelt over de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT