8 DECEMBER 2008. - Koninklijk besluit houdende de uitvoering van artikelen 160 en 162, § 2, van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) betreffende de invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerpbesluit dat wij de eer hebben voor te leggen ter ondertekening door Uwe Majesteit beoogt de uitvoering van het enig hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » uit titel 13 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) (hieronder « de wet » genoemd).

De artikelen 160 en 162, § 2, van deze wet machtigen de Koning om de modaliteiten en voorwaarden te preciseren die noodzakelijk zijn voor ieder plan van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen van toepassing op de overheidsbedrijven en om de te volgen administratieve procedure vast te leggen.

De tekst van het voorontwerp van besluit werd voor overleg voorgelegd aan het Comité Overheidsbedrijven. Als gevolg van dit overleg werd de tekst aangepast.

De voorwaarden, modaliteiten en procedures voor de invoering van dergelijke voordelen, worden geregeld naar analogie met deze die gelden in het systeem van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen dat ingevoerd werd door de wet van 21 december 2007 en door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 90 van 20 december 2007 voor werknemers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Artikel 2 werd aangepast overeenkomstig de opmerking van de Raad van State volgens welke de aanvankelijk overwogen lezing te restrictief was ten opzichte van wat artikel 161 van de wet voorziet.

De invoering van een plan van niet-recurrente voordelen in een privébedrijf vereist sociaal overleg. Dit essentiële kenmerk vinden we terug in het systeem ingevoerd voor de autonome overheidsbedrijven vermits artikel 161 van de wet voorziet dat, bij het in werking treden van het mechanisme, er een goedkeuring moet zijn van het toegepaste systeem door het « paritair comité van het betrokken overheidsbedrijf, conform de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991 ». Deze bepaling doet geen afbreuk aan de regels betreffende de invoering en de wijziging van het personeelsstatuut binnen elk overheidsbedrijf. In toepassing van de artikelen 215 en 233 van de wet van 21 maart 1991 kan enkel de Nationale Paritaire Commissie, opgericht binnen de schoot van de NMBS-Holding, de toekenningsplannen voor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen goedkeuren.

Wat de invoering van het toekenningsplan betreft, verwijst artikel 161 van de wet naar de procedures van kracht betreffende wijzigingen van het personeelsstatuut vermeld in de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991. Daaruit resulteert dat het toekenningsplan vervat moet zijn in een regeling die door de raad van bestuur van het autonoom overheidsbedrijf, dat werkgever is van het personeel, is vastgesteld, zoals artikel 34, § 1, van de wet van 21 maart 1991 voorziet. De voorafgaande goedkeuringsprocedure door het paritair comité van het overheidsbedrijf, is voorzien in artikel 35 van deze wet van 21 maart 1991. De formulering « collectieve arbeidsovereenkomst » verwijst naar de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. In de huidige situatie zijn de collectieve procedures bepaald door deze wet van 5 december 1968 niet van toepassing op de autonome overheidsbedrijven. De enige collectieve onderhandelingsprocedure die gekend is bij de overheidsbedrijven, is deze geregeld door de hierboven omschreven wet van 21 maart 1991.

Het personeel van Infrabel en van de NMBS wordt ter beschikking gesteld door de NMBS-Holding (artikelen 214 en 232 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven). Het toekenningsplan voor niet-recurrente voordelen wordt goedgekeurd door het autonoom overheidsbedrijf dat de werkgever is van het personeel en waarbij het sociaal overleg gecentraliseerd blijft (NMBS-Holding). Een dergelijk toekenningsplan kan worden uitgebreid tot de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld van de « geassocieerde autonome overheidsbedrijven » (Infrabel, NMBS). Dit verklaart waarom bij de NMBS-Groep het toekenningsplan wordt goedgekeurd voor de NMBS-Holding, maar dat de modaliteiten van dit plan ook betrekking hebben op de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld van Infrabel en de NMBS.

Artikel 3 van het ontwerp voorziet de vermeldingen die het toekenningsplan uitdrukkelijk moet bevatten. Deze verplichte vermeldingen komen overeen met deze voorzien in artikel 8 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 90.

Overeenkomstig de opmerking van de Raad van State, is artikel 4 in ontwerp aangepast om de in artikel 159 van de wet reeds vermelde regels, er niet in te herhalen. Dit wetsartikel preciseert de collectieve doelstellingen die zijn toegelaten binnen het kader van een toekenningsplan. Het betreft « duidelijk aflijnbare, transparante, definieerbare/ meetbare en verifieerbare doelstellingen, met uitzondering van individuele doelstellingen en doelstellingen waarvan de verwezenlijking kennelijk zeker is op het ogenblik van de invoering van een systeem van resultaatsgebonden voordelen ».

Het eerste lid van artikel 4 preciseert dat verschillende doelstellingen kunnen worden toegewezen aan één of meerdere welomschreven werknemersgroepen als dit gebeurt op basis van objectieve criteria. Het verduidelijkt onder welke voorwaarden het mogelijk is de relevante doelstellingen per beroepscategorie binnen het bedrijf vast te leggen. Een dergelijke aanpassing zal uiteraard tevens noodzakelijkerwijze conform moeten zijn met de bepalingen van het personeelsstatuut, eigen aan elk overheidsbedrijf.

Het tweede en derde lid van artikel 4 preciseren de doelstellingen die geen voorwaarde kunnen uitmaken voor de toekenning van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (naast deze voorzien in artikel 159 van de wet). Deze uitsluitingsbepalingen stemmen overeen met deze vastgelegd voor het bonussysteem in de privésector in artikel 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90.

Artikel 5 preciseert de minimumduur van de referentieperiode alsook de mate waarin de aanwending van een plan terugwerkende kracht kan hebben. Deze bepaling stemt overeen met artikel 8, 3°, van de collectieve overeenkomst nr. 90.

Artikel 6 van het ontwerp preciseert de berekeningsmodaliteiten die uitdrukkelijk moeten worden vermeld in het toekenningsplan alsook de minimale regels aangaande de verdeling van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT