26 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121 en 141;

Gelet op de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53;

Gelet op het protocol nr 18 van 5 juli 2000 en 35/1 van 15 december 2000 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 december 2000;

Gelet op het advies van de adviesraad van burgemeesters, gegeven op 30 januari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 1 februari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 31 januari 2001;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat op 1 januari 2001 de structuur van de nieuwe federale politie in werking werd gesteld en dat op 1 april 2001 de regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten in werking treedt; dat het bijgevolg vanaf 1 januari 2001 noodzakelijk is om de thans geldende rechtspositieregelingen te laten toepassen door de overheden, diensten en instanties van de nieuwe structuur; dat het tevens van belang is het ogenblik te bepalen waarop de verschillende procedures rechtsgeldig in uitvoering zijn gebracht om deze verder te kunnen zetten tijdens en na die overgangsperiode; dat de bevoegde overheden moeten gekend zijn om rechtsgeldig in deze overgangsperiode de vereiste schikkingen te kunnen treffen; dat, ingeval dit niet onmiddellijk geschiedt, er een juridisch vacuüm zou ontstaan inzake de rechtspositie van de betrokken personeelsleden en de continuïteit van de werking van de dienst gevaar zou lopen; dat deze ontwerp-tekst tevens voorziet in een overgangsregeling voor sommige wervingen met als spildatum 1 februari 2001; dat dit ontwerp ten slotte bepalingen omvat die de rechtsgeldigheid van het politieoptreden zonder verder uitstel moeten waarborgen;

Gelet op het advies 31.281/2 van de Raad van State, gegeven op 15 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Concordantiebepalingen

Artikel 1. In de wetten en de koninklijke en ministeriële besluiten die de rechtspositieregeling en de statutaire aangelegenheden voor de personeelsleden en de bevoegdheden inzake deze materies van sommige diensten van de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten en de korpsen van de gemeentepolitie regelen, moeten, voor de toepassing van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid, 1° en 2° en artikel 53, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, de overheden, instanties en diensten :

  1. van de rijkswacht, bedoeld in bijlage 1, worden gelezen als de overheden, instanties en diensten daarnaast vermeld;

  2. voor de gemeentepolitie, bedoeld in bijlage 2, worden gelezen als de overheden, instanties en diensten daarnaast vermeld;

  3. voor de gerechtelijke politie bij de parketten, bedoeld in bijlage 3, worden gelezen als de overheden, instanties en diensten daarnaast vermeld.

    HOOFDSTUK II. - De lopende procedures

    Afdeling 1. - De selectie voor de basisopleiding

    Art. 2. De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die vóór 1 februari 2001 op ontvankelijke wijze een in artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en de vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, bedoelde aanvraag tot inschrijving voor de wervingsexamens bedoeld in Titel I, Hoofdstuk I, Afdeling 4, van voormeld besluit, aan de in het voormelde artikel 13, § 2, bedoelde overheid heeft gericht.

    Art. 3. De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor :

  4. de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 6, 5°, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van de gemeentepolitie, de voorwaarden tot benoeming in de graden van officier van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie;

  5. de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 3, 5°, tweede lid van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter;

  6. de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 2, 6°, van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming van de politieassistenten;

  7. de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 december 1990 houdende de algemene bepalingen betreffende de aanwerving en de benoeming van de hulpagent van politie.

    De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die zich vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze kandidaat heeft gesteld ingevolge een openbare oproep tot de kandidaten in die aanwervingsprocedures waarvoor de gemeente uitsluitend beroep doet op de laureaten van de bovenlokale lijsten bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter, voorzover dit selectiesysteem werd opgenomen in een uitvoerbaar verklaard gemeentereglement.

    Art. 4. De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die bij toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende de werving en de stage van gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten vóór 1 februari 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor een oproeping tot werving voor politieambtenaar bij de gerechtelijke politie bij de parketten.

    Art. 5. De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die vóór 1 februari 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor een oproeping tot werving voor personeelslid bedoeld in de artikelen 235, tweede en vierde lid, 241, tweede lid en 243, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, hierna de wet genoemd.

    Afdeling 2. - De basisopleiding en de stage

    Art. 6. De opleiding, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende stages, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van de rijkswacht dat daadwerkelijk de vorming van kandidaat-officier, kandidaat-keuronderofficier of kandidaat-onderofficier bedoeld in Titel II van het voormeld koninklijk besluit van 9 april 1979, heeft aangevat vóór 1 april 2001.

    Art. 7. De opleiding, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende stages, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van de gemeentepolitie dat vóór 1 april 2001 daadwerkelijk de lessencyclus heeft aangevat voor de opleiding bedoeld in :

  8. de artikelen 15 en 22 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 juni 1991;

  9. artikel 10, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter;

  10. artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming van de politieassistenten;

  11. artikel 5, § 2, van het voornoemd koninklijk besluit van 27 december 1990.

    Art. 8. De opleiding, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende stages, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van de gerechtelijke politie bij de parketten dat daadwerkelijk een lessencyclus bedoeld in de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT