9 DECEMBER 2004. - Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering (1)

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2. Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder :

- Europol : de dienst die opgericht is bij de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst);

- Eurojust : de eenheid voor justitiële samenwerking die opgericht is bij het besluit van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken;

- OLAF : het bureau dat opgericht is bij het besluit van de Europese Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF).

HOOFDSTUK II. - Algemene beginselen

van internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken

Art. 3. De Belgische gerechtelijke overheden verlenen de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp in strafzaken, met inachtneming van deze wet en van de internationale rechtsregels die van toepassing zijn.

Art. 4. § 1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die niet passen in het kader van een internationaal rechtsinstrument met betrekking tot wederzijdse rechtshulp tussen België en de verzoekende Staat worden enkel op voorwaarde dat een wederzijdse verbintenis van goede samenwerking is aangegaan, ten uitvoer gelegd.

§ 2. De tenuitvoerlegging van een in § 1 bedoeld verzoek wordt geweigerd ingeval :

  1. de tenuitvoerlegging de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde, dan wel andere wezenlijke belangen van België kan aantasten;

  2. het verzoek betrekking heeft op feiten die in België politieke misdrijven of daarmee samenhangende misdrijven vormen;

  3. de procedure waarin dit verzoek past, gemotiveerd is door redenen die verband houden met het vermeende ras, het geslacht, de kleur, de etnische of maatschappelijke afkomst, de genetische kenmerken, de taal, het geloof of de overtuiging, de politieke of enige andere mening, het behoren tot een nationale minderheid, het vermogen, de geboorte, een handicap, de leeftijd of seksuele geaardheid;

  4. het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat in de verzoekende Staat met de doodstraf kan worden bestraft, tenzij redelijk kan aangenomen worden dat de tenuitvoerlegging het risico op een veroordeling tot de doodstraf kan verminderen of tenzij dit verzoek het gevolg is van een vraag, uitgaande van de verdachte of de beklaagde zelf.

    Art. 5. In afwijking van artikel 873, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, is de voorafgaande toestemming van de Minister van Justitie niet vereist voor de tenuitvoerlegging in België van verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken toegezonden door een bevoegde overheid van een lid-Staat van de Europese Unie.

    Indien evenwel de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp vanwege een in het eerste lid bedoelde buitenlandse overheid kan worden geweigerd om een van de in artikel 4, § 2, eerste lid, 1° of 2°, bedoelde redenen, zendt de rechterlijke overheid die het verzoek heeft ontvangen dit toe aan de Minister van Justitie. Indien het desbetreffende verzoek door een procureur des Konings of een onderzoeksrechter werd ontvangen, wordt het aan de Minister van Justitie toegezonden door tussenkomst van de procureur-generaal.

    De Minister van Justitie brengt in voorkomend geval de verzoekende overheid ervan op de hoogte dat aan het verzoek geheel of gedeeltelijk geen gevolg kan worden gegeven. Deze informatie wordt aan de betrokken rechterlijke overheid medegedeeld en verhindert de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp of de terugzending van de uitvoeringsstukken.

    Art. 6. § 1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken vanwege de bevoegde buitenlandse overheden worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig het Belgische recht en, in voorkomend geval, overeenkomstig de geldende internationale rechtsinstrumenten die de verzoekende Staat en België binden.

    § 2. Indien evenwel het verzoek om wederzijdse rechtshulp dit bepaalt...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT