13 MAART 2014. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de code voor de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bedoeld bij artikel 19bis van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd

De Regering van de Franse Gemeenschap,

Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, artikel 19bis, ingevoegd bij het decreet van 29 november 2012;

Gelet op het advies nr. 135 van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd, gegeven op 17 september 2013;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 november 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 28 november 2013;

Gelet op het advies nr. 54.759/4 van de Raad van State, gegeven op 27 januari 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Jeugd;

Na beraadslaging,

Besluit :

TITEL I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden onder :

  1. decreet : het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd

  2. wet van 8 april 1965 : de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade

  3. jongere : de persoon die minder dan achttien jaar oud is, of die minder dan twintig jaar oud is voor wie hulpverlening vóór de leeftijd van achttien jaar werd aangevraagd en die het voorwerp uitmaakte van een plaatsingsmaatregel in een I.P.P.J. (Overheidsinstelling voor Jeugdbescherming);

  4. gezin : de personen die een band van afstamming hebben met de jongere, alsook de voogd en de vervangende voogd;

  5. leefgenoten : de personen waaruit het familiaal leefmilieu van de jongere bestaat, met inbegrip van de opvangouders;

  6. jeugdgerecht : onder deze generieke term worden verstaan, naargelang het geval, de Jeugdrechtbank, het Hof van beroep voor de Jeugd alsook alle andere mandaatgevende gerechtelijke overheden met dezelfde bevoegdheden;

  7. I.P.P.J. : de overheidsinstellingen voor hulpverlening aan de jeugd met open en gesloten stelsels, van de Franse Gemeenschap;

  8. gemeenschapsraad : de gemeenschapsraad voor de hulpverlening aan de jeugd;

  9. commissie voor deontologie : de commissie voor deontologie van de hulpverlening aan de jeugd, bedoeld bij artikel 4bis van het decreet van 4 maart 1991;

  10. bevoegd bestuur : het bestuur van de Franse Gemeenschap belast met de hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming;

  11. Minister : de minister bevoegd voor hulpverlening aan de jeugd;

  12. kamer : de verblijfruimte toegekend aan de jongere;

  13. Algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind : de Algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, van de Franse Gemeenschap.

    Art. 2. § 1. Deze code is van toepassing op de jongeren geplaatst in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming (I.P.P.J.) door het jeugdgerecht overeenkomstig de wet van 8 april 1965.

    De overheidsinstellingen voor jeugdbescherming zijn de volgende :

  14. de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Kasteelbrakel;

  15. de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Fraipont;

  16. de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Jumet;

  17. de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Saint-Servais;

  18. de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Woutersbrakel.

    § 2. Deze code is ook van toepassing op de natuurlijke en rechtspersonen die hun medewerking verlenen voor de uitvoering van deze tekst.

    § 3. De postinstitutionele begeleiding, die in een opvoedende begeleiding in de leefomgeving van de jongere uitgevoerd op het einde van de maatregel voor de plaatsing van deze in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming bestaat en waarvan de nadere regels bepaald worden in de pedagogische projecten van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, valt niet onder de toepassing van deze code.

    TITEL II. - Algemene beginsels

    Art. 3. De plaatsing in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming (I.P.P.J.) geschiedt onder voorwaarden die de rechten van de jongeren in acht nemen erkend door de internationale overeenkomsten, inzonderheid het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

    Art. 4. De pedagogische actie van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming beoogt de herinschakeling van de jongere in de maatschappij.

    Ze strekt ertoe hem bewust te maken voor zijn daden, die tot de plaatsingsmaatregel hebben geleid en hun mogelijke gevolgen voor het slachtoffer ervan. Ze behartigt een herstelgerichte aanpak tegenover het slachtoffer en de maatschappij.

    De personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgen ervoor het eigenbeeld van de jongere te herwaarderen. Ze zoeken de best aangepaste oplossing voor zijn toestand en zorgen ervoor dat de plaatsing niet verlengd wordt na de noodzakelijke duur.

    Art. 5. De familie en leefgenoten worden als partners beschouwd in de opvoeding van de geplaatste jongere.

    Behoudens tegenovergestelde schriftelijke beslissing van het jeugdgerecht, treft de overheidsinstelling voor jeugdbescherming alle nodige maatregelen om het behoud te bevorderen van de contacten tussen de jongere en zijn familie en leefgenoten.

    Art. 6. In het kader van een medewerking van de personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming met andere externe tussenkomende personen betreffende een jongere, mogen de personeelsleden van de overheidsinstelling elementen meedelen met betrekking tot de jongere en zijn toestand enkel meedelen met de instemming van de jongere en van zijn wettelijke vertegenwoordigers en na ze te hebben verwittigd van hetgeen ze mee willen delen en de identiteit bekend te hebben gemaakt van de personen aan wie deze mededeling gedaan zou worden en na te hebben gecontroleerd dat de externe tussenkomende personen aan het beroepsgeheim onderworpen zijn.

    Art. 7. De geplaatste jongere heeft recht op de inachtneming van zijn godsdienstige, filosofische en politieke overtuigingen. De vrijheid om zijn godsdienst of zijn overtuigingen uit te oefenen of te verkondigen kan enkel onderworpen worden aan de beperkingen bepaald door de wet om de openbare veiligheid, de openbare orde, de openbare gezondheid en zedelijkheid of de fundamentele vrijheden en rechten van iedereen te vrijwaren.

    De tussenkomende personen kunnen in geen enkel geval hun filosofische, godsdienstige of politieke overtuigingen aan de jongere opleggen. Het proselitisme wordt verboden.

    Art. 8. Ten laatste binnen de zes maanden van hun ambtsbekleding zorgt het bevoegde bestuur voor een basisopleiding voor alle personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming die rekening houdt met hun initiële opleiding en het ambt die ze binnen de instelling zullen uitoefenen.

    Gedurende de uitoefening van hun ambt zorgt het bevoegde bestuur voor een voortgezette opleiding ten behoeve van alle personeelsleden. Deze opleiding bestaat in een grondigere kennis van sommige delen van de basisopleiding. Deze moet ook de actualisering van de kennis mogelijk maken in functie van de evolutie van de kennis.

    De basisopleiding en de voortgezette opleiding moeten inzonderheid betrekking hebben op de inachtneming van de rechten en het belang van de jongere.

    Het bevoegde bestuur behartigt de deelneming van de personeelsleden aan de opleidingen ingericht door andere diensten of instellingen.

    Art. 9. Er wordt een dossier gehouden voor elke geplaatste jongere. Dit dossier bevat minstens de volgende elementen :

  19. de gerechtelijke beslissingen in verband met de plaatsingsmaatregel alsook alle stukken en beslissingen meegedeeld door het jeugdgerecht;

  20. alle verslagen over de jongere opgesteld door één of meerdere leden van de instelling en alle elementen die de overheidsinstelling voor jeugdbescherming aan het jeugdgerecht overzendt;

  21. desgevallend, de maatschappelijke studie overgezonden door de dienst voor gerechtelijke bescherming;

  22. de met redenen omklede beslissingen betreffende de weigering van het niet-begeleid uitgaan;

  23. de beslissingen tot beperking of verbod van contact met de buitenwereld bedoeld bij artikel 45;

  24. de beslissingen die de jongere betreffen in het kader van het opvoedend project dat voor hem wordt gevoerd die niet in de verslagen overgezonden aan het jeugdgerecht vermeld worden, inzonderheid de beslissingen met betrekking tot de straffen bedoeld bij artikel 64;

  25. de beslissingen betreffende de afzonderingsmaatregelen;

  26. de documenten betreffen de schoolloopbaan van de jongere binnen de instelling die bewijzen dat aan de voorwaarden inzake leerplicht wordt voldaan.

    Dit dossier kan op afspraak door de advocaat van de jongere geraadpleegd worden.

    De jongere kan de stukken van zijn dossier raadplegen, met uitzondering van de elementen betreffende zijn persoonlijkheid of deze van zijn leefgenoten.

    Om zijn dossier te kunnen raadplegen moet hij vergezeld worden ofwel van zijn advocaat ofwel van een lid van het opvoedend team.

    De raadpleging van het dossier moet in een aangepast lokaal plaatsvinden.

    TITEL III. - Recht op interpellatie, beroep of klacht binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming en bij andere instanties buiten de overheidsinstelling voor jeugdbescherming

    Art. 10. § 1. Onverminderd de mogelijkheid bepaald bij artikel 4 van het decreet om de niet-naleving van zijn rechten, of van zijn familie of zijn leefgenoten rechtstreeks bij het bevoegde bestuur aanhangig te maken, kan de jongere zich ook tot de directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming of de persoon die het directieambt uitoefent, richten, omtrent elke vraag of beslissing die hem persoonlijk betreft alsook elke straf tegen hem.

    Daartoe deelt de jongere aan een lid van het opvoedend team van zijn keuze een schriftelijk verzoek onder gesloten omslag mee. Dat lid geeft zonder verwijl dit verzoek aan de directeur.

    Binnen de 48 uur van de ontvangst van de brief door de Directeur, krijgt de jongere van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT