5 MEI 2014. - Wet tot wijziging van het rustpensioen en het overlevingspensioen en tot invoering van de overgangsuitkering in de pensioenregeling voor werknemers en houdende geleidelijke opheffing van de verschillen in behandeling die berusten op het onderscheid tussen werklieden en bedienden inzake aanvullende pensioenen

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

TITEL I. - Inleidende bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Overlevingspensioen en overgangsuitkering

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers

Art. 2. In artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 5 juni 1970, 15 mei 1984 en 25 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° in het eerste lid, wordt de zin "De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak van verklaring van afwezigheid" vervangen door de zin "De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van overschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing houdende verklaring van afwezigheid.";

2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :

"Het gaat evenwel ten vroegste in op de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke de langstlevende echtgenoot de leeftijd bereikt van :

1° 45 jaar, als de echtgenoot ten laatste op 31 december 2015 overlijdt;

2° 45 jaar en 6 maanden, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2016 en ten laatste op 31 december 2016 overlijdt;

3° 46 jaar, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2017 en ten laatste op 31 december 2017 overlijdt;

4° 46 jaar en 6 maanden, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2018 en ten laatste op 31 december 2018 overlijdt;

5° 47 jaar, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2019 en ten laatste op 31 december 2019 overlijdt;

6° 47 jaar en 6 maanden, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2020 en ten laatste op 31 december 2020 overlijdt;

7° 48 jaar, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2021 en ten laatste op 31 december 2021 overlijdt;

8° 48 jaar en 6 maanden, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2022 en ten laatste op 31 december 2022 overlijdt;

9° 49 jaar, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2023 en ten laatste op 31 december 2023 overlijdt;

10° 49 jaar en 6 maanden, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2024 en ten laatste op 31 december 2024 overlijdt;

11° 50 jaar, als de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2025 overlijdt.".

3° het wordt aangevuld met een lid, luidende :

"De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die Hij vastlegt, de langstlevende echtgenoot die de in het tweede lid bedoelde leeftijd bereikt, toelaten te kiezen voor het voordeel van de bepalingen van hoofdstuk 4 inzake de overgangsuitkering.".

Art. 3. In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 5 juni 1970 en 15 mei 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° in het eerste lid, wordt tussen de eerste en de tweede zin een zin ingevoegd, luidende :

"Hetzelfde geldt eveneens voor de echtgenoot die minder dan één jaar gehuwd geweest is met de overleden werknemer, met wie hij eerder wettelijk samenwoonde en waarbij de onafgebroken en gezamenlijke duur van het huwelijk en de wettelijke samenwoning minstens één jaar bedraagt.";

2° in hetzelfde lid, in de tweede zin, die de derde zin wordt, worden de woorden "Het huwelijk dient nochtans niet één jaar te duren" vervangen door de woorden "De duur van één jaar is evenwel niet vereist";

3° in hetzelfde lid, in de tweede zin, die de derde zin wordt, wordt het eerste streepje aangevuld met de woorden "of uit de wettelijke samenwoning;";

4° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende :

"Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder wettelijke samenwoning de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd in de zin van artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek.".

Art. 4. Artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 15 mei 1984, wordt vervangen als volgt :

"Art. 19. § 1. Het genot van het overlevingspensioen wordt geschorst wanneer de langstlevende echtgenoot hertrouwt.

§ 2. De langstlevende echtgenoot kan geen aanspraak maken op het voordeel van dit hoofdstuk indien hij vanwege misdrijven gepleegd ten aanzien van zijn echtgenoot onwaardig is om te erven overeenkomstig artikel 727, § 1, 1° of 3°, van het Burgerlijk Wetboek.".

Art. 5. Het opschrift van hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit nr. 32 van 30 maart 1982, wordt hersteld als volgt :

"De overgangsuitkering".

Art. 6. Artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 32 van 30 maart 1982 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 1984 en bij het koninklijk besluit van 30 april 1997, wordt vervangen als volgt :

"Art. 21. § 1. Onder voorbehoud van de bepaling van paragraaf 2 en voor zover de aanvraag voor een overgangsuitkering ingediend wordt binnen de twaalf maanden na het overlijden van de echtgenoot, gaat de overgangsuitkering in op de eerste dag van de maand tijdens welke de echtgenoot overleden is zo hij bij zijn overlijden nog geen pensioen ontving, en op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo hij reeds een pensioen ontving bij zijn overlijden. In de overige gevallen gaat het ten vroegste in de eerste dag van de maand welke op die aanvraag volgt. De verklaring van afwezigheid overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek geldt als bewijs van het overlijden. De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van overschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing houdende verklaring van afwezigheid.

§ 2. Het recht op de overgangsuitkering wordt ambtshalve onderzocht in de door de Koning bepaalde gevallen. Hij stelt tevens de ingangsdatum van de overgangsuitkering voor elk van deze gevallen vast.

§ 3. De aanvraag voor een overgangsuitkering in de pensioenregeling voor werknemers geldt ook als aanvraag voor een overgangsuitkering in de pensioenregeling voor zelfstandigen en in de pensioenregeling van de openbare sector.".

Art. 7. In hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit wordt een artikel 21bis ingevoegd luidende :

"Art. 21bis. Een overgangsuitkering wordt toegekend aan de langstlevende echtgenoot die, bij het overlijden van zijn echtgenoot of echtgenote, de in artikel 16, § 1, tweede lid bedoelde leeftijd niet bereikt heeft, voor zover de langstlevende echtgenoot ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd was. Dit geldt eveneens voor de echtgenoot die minder dan één jaar gehuwd geweest is met de overleden werknemer met wie hij eerder wettelijk samenwoonde en waarbij de onafgebroken en gezamenlijke duur van het huwelijk en de wettelijke samenwoning minstens één jaar bedraagt. De duur van één jaar is evenwel niet vereist indien één van de volgende voorwaarden vervuld is :

- er is een kind geboren uit het huwelijk of uit de wettelijke samenwoning;

- op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving;

- het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval of werd veroorzaakt door een beroepsziekte opgedaan tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van het beroep, van een door de Belgische Regering toevertrouwde opdracht of van in het kader van de Belgische technische bijstand verrichte prestaties, voor zover de aanvang of de verergering van deze ziekte na de datum van het huwelijk plaatsvond.

In geval van postume geboorte van een kind binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat de overgangsuitkering, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend, in op de eerste dag van de maand tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo hij bij zijn overlijden nog geen pensioen ontving, en op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo hij reeds een pensioen ontving bij zijn overlijden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder wettelijke samenwoning de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd in de zin van artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek.".

Art. 8. In hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit wordt een artikel 21ter ingevoegd luidende :

"Art. 21ter. § 1. De overgangsuitkering wordt toegekend voor een periode van :

1° 12 maanden, indien er op het ogenblik van het overlijden geen kind ten laste is waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving;

2° 24 maanden, indien er op het ogenblik van het overlijden een kind ten laste is waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving of in geval van postume geboorte van een kind binnen de driehonderd dagen na het overlijden.

De Koning bepaalt de wijze waarop de voorwaarde van kinderlast waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving, bewezen wordt.

§ 2. De langstlevende echtgenoot verliest het genot van de overgangsuitkering wanneer hij...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT