Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Vorm geldig in het Waals Gewest. (NOTA : voor de aan 02-01-2006 voorafgaande versies, zie de archieven van de federale vorm W 1976-07-08/01.) (Raadpleging van versies vanaf 02-01-2006 en bijwerking tot 30-03-2007)., de 8 juillet 1976

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1. Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.

Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden,tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.

Art. 2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid. Zij vervangen de commissies van openbare onderstand waarvan zij alle goederen, rechten, lasten en verplichtingen overnemen.

Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 3. (opgeheven)

Art. 4. (opgeheven)

Art. 5. (opgeheven)

HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.

Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.

Art. 6. § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn bestaande uit :

- negen leden voor een bevolking die de vijftienduizend inwoners niet overschrijdt;

- elf leden voor een bevolking van vijftienduizend en één tot vijftigduizend inwoners;

- dertien leden voor een bevolking van vijftigduizend en één tot honderdvijftig duizend inwoners;

- vijftien leden voor een bevolking van meer dan honderdvijftig duizend inwoners.

§ 2. Voor de bepaling van het aantal leden wordt het bevolkingscijfer in aanmerking genomen dat als basis gediend heeft voor het bepalen van de samenstelling van de gemeenteraad die de raad voor maatschappelijk welzijn zal kiezen.

Art. 7. Om tot lid van een raad voor maatschappelijk welzijn verkozen te kunnen worden en om het te kunnen blijven, moet men :

  1. gemeenteraadskiezer zijn;

  2. ten minste achttien zijn;

  3. zijn hoofdverblijf hebben in de gebiedsomschrijving van het centrum.

    Niet verkiesbaar zijn :

  4. zij die door veroordeling ontzet zijn van het recht om gekozen te worden;

  5. zij die met toepassing van artikel 6 van het Kieswetboek uitgesloten zijn van het kiesrecht;

  6. zij die overeenkomstig artikel 7 van hetzelfde Wetboek in de uitoefening van het kiesrecht geschorst zijn;

  7. zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen in 1° en 3°, veroordeeld zijn, zelfs met uitstel, wegens één van de in de artikelen 240, 241, 243 en 245 tot 248 van het Strafwetboek omschreven misdrijven, gepleegd in de uitoefening van een gemeenteambt; waarbij deze onverkiesbaarheid twaalf jaar na de veroordeling eindigt;

  8. de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die ontheven of geschorst zijn van het verkiesbaarheidsrecht in hun Staat van herkomst. In geval van twijfel over de verkiesbaarheid van de kandidaat kan de bestendige deputatie eisen dat hij een attest van de bevoegde overheden van zijn Staat van herkomst indient waarin verklaard wordt dat hij, op de datum van de verkiezing, niet ontheven of geschorst is van het verkiesbaarheidsrecht in deze Staat, of dat deze overheden daarvan niets bekend is;

  9. zij die veroordeeld werden wegens overtredingen bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden of op basis van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, waarbij deze onverkiesbaarheid achttien jaar na de veroordeling eindigt;

  10. zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen in 1° en 2°, bestuurder waren van een vereniging op de datum van de feiten naar aanleiding waarvan zij veroordeeld zijn wegens één van de overtredingen bepaald bij de wet van 30 juli 1981 en de wet van 23 maart 1995, waarbij deze onverkiesbaarheid achttien jaar na de veroordeling eindigt.

    Het vorige lid is niet van toepassing op de bestuurders die het bewijs leveren dat zij niet op de hoogte waren van de feiten waarop de veroordeling gegrond was of dat ze binnen dito rechtspersoon uit hun ambt zijn getreden zodra ze daarvan kennis genomen hebben;

  11. zij die uit hun mandaat ontzet zijn overeenkomstig artikel 38, § 2 of § 4, van deze wet of overeenkomstig de artikelen L1122-7, § 2, L1123-17, § 1, L2212-7, § 2, of L2212-45, § 3, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waarbij deze onverkiesbaarheid eindigt zes jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde waarbij de afzetting wordt vastgesteld.

    De verkiesbaarheidsvoorwaarden moeten uiterlijk op de verkiezingsdag vervuld zijn.

    Art. 8. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de tweede graad, noch door de echt verbonden zijn of wettelijk samenwonen.

    Aanverwantschap die na de verkiezing tot stand komt onder de leden van de raad, stelt geen einde aan hun mandaat.

    De kandidaat die tot het minst vertegenwoordigde geslacht behoort, met uitzondering van de personen die het voorwerp zijn van dit motief van onverenigbaarheid, krijgt de voorkeur.

    Art. 9. Van de raden voor maatschappelijk welzijn mogen niet deel uitmaken :

  12. de provinciegouverneurs, de gouverneur en vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant;

  13. de leden van het provinciecollege en de leden van het college ingesteld bij artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 2 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;

  14. de provinciegriffiers;

  15. de arrondissementscommissarissen;

  16. de burgemeesters en de schepenen, alsmede de leden van de colleges van de agglomeraties en federaties van gemeenten;

  17. (...)

  18. elke persoon die personeelslid is of een toelage of een wedde ontvangt van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden en van het onderwijspersoneel;

  19. elke persoon die personeelslid van het centrum is, met inbegrip van de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die hun activiteiten uitoefenen in één van de instellingen of diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten gevolge van een beslissing van één van de organen van het centrum;

  20. de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarin zij hun ambt wensen uit te oefenen;

  21. elke persoon die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van adviseur voor maatschappelijk welzijn. De Regering maakt een niet beperkende lijst op van de ambten of mandaten die als gelijkwaardig beschouwd worden;

  22. de staatsraden bij de Raad van State;

  23. de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en de griffiers.

    Art. 10. De zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn worden onder de politieke fracties verdeeld naar verhouding van het aantal zetels waarover elke politieke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.

    De zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn worden verdeeld door het aantal in te vullen zetels te verdelen door het aantal gemeenteraadsleden, vermenigvuldigd met het aantal zetels waarover elke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.

    Het aantal eenheden geeft het aantal rechtstreeks verworven zetels aan.

    De niet-toegekende zetels(s) wordt (worden) toegewezen in de orde van belangrijkheid van de decimalen.

    Bij staking van stemmen wordt de zetel toegewezen aan de lijsten die aan het meerderheidspact deelnemen.

    Elke politieke fractie, in de zin van artikel L1123-1, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie legt een kandidatenlijst over.

    Het aantal kandidaten op de lijst stemt overeen met het aantal dat aan de politieke fractie toekomt overeenkomstig het tweede en het derde lid.

    Een lijst is ontvankelijk voorzover ze door de meerderheid van de gemeenteraadsleden van eenzelfde politieke fractie getekend en door de voorgedragen kandidaten medeondertekend wordt. Als ze minstens drie personen telt, mag het aantal kandidaten van elk geslacht niet hoger zijn dan twee derde van het aantal toegewezen zetels, enerzijds, en dan één derde van de gemeenteraadsleden, anderzijds.

    Als ze slechts twee personen telt, mag het niet hoger zijn dan de helft.

    Art. 11. De voorzitter van de gemeenteraad, bijgestaan door de gemeentesecretaris, ontvangt de lijsten uiterlijk tussen de derde en de vierde maandag van november na de gemeenteverkiezingen.

    Art. 12. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden in openbare zitting aangewezen tijdens de installatievergadering van de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt.

    De kandidaten die vermeld staan op een lijst getekend door een meerderheid van de betrokken politieke fractie worden van rechtswege door de gemeenteraad gekozen.

    Als alle kandidaten evenwel van hetzelfde geslacht zijn, draagt de politieke fractie waaraan overeenkomstig artikel 10 de laatste zetel is toegewezen, een kandidaat van het andere geslacht voor.

    De voorzitter van de gemeenteraad kondigt onmiddellijk de verkiezingsuitslag af.

    Art. 13. Als er tijdens de installatievergadering van de gemeenteraad vastgesteld wordt dat een politieke fractie geen lijst heeft overgelegd, zoals bedoeld in artikel 11, wordt de gemeenteraad opnieuw bijeengeroepen binnen een termijn van minstens vijftien dagen.

    Als betrokken fractie tijdens deze tweede vergadering een lijst overlegt die voldoet aan de voorschriften van artikel 11, worden de kandidaten die erop vermeld staan aangewezen.

    Bij gebreke daarvan worden de vacante zetels overeenkomstig artikel 10 onder de overige politieke fracties verdeeld. Elke betrokken...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT