Ordonnantie betreffende economische migratie, de 19 mars 2024

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2. Voor de toepassing van deze ordonnantie moet worden verstaan onder:

  1. het samenwerkingsakkoord: het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten;

  2. de werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon die een onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, 7°, van het samenwerkingsakkoord tewerkstelt of voornemens is tewerk te stellen;

  3. buitenlandse arbeidskracht: elke persoon die gekwalificeerd is als onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, 7°, van het samenwerkingsakkoord, die een aanvraag heeft ingediend voor een toelating om als werknemer of zelfstandige te werken, overeenkomstig de hoofdstukken II en III van deze ordonnantie, en elke persoon die gekwalificeerd is als onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, 7°, van het samenwerkingsakkoord, die als werknemer of zelfstandige werkt onder dekking van de vereiste toelating;

  4. buitenlandse werknemer: iedere buitenlandse arbeidskracht van wie de arbeidsverhouding, feitelijk of beoogd, wordt gekenmerkt door een band van ondergeschiktheid ten opzichte van de werkgever, ongeacht of ze al dan niet in het kader van een arbeidsovereenkomst is gesloten;

  5. buitenlandse zelfstandige: iedere buitenlandse arbeidskracht die zijn beroepsactiviteiten uitoefent of voornemens is uit te oefenen, ongeacht of ze al dan niet inkomsten opleveren, buiten een band van ondergeschiktheid;

  6. de regering: de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of eventueel, indien het gaat om de aanname van een individuele akte, haar afgevaardigde;

  7. de toelating tot arbeid: de toelating bedoeld in artikel 3, 8°, van het samenwerkingsakkoord;

  8. de toelating tot arbeid van korte duur: door de regering afgegeven toelating tot arbeid voor een duur van ten hoogste negentig dagen;

  9. de toelating tot arbeid van lange duur: de toelating tot arbeid die door de regering wordt afgegeven voor een duur van meer dan negentig dagen en die niet onder het samenwerkingsakkoord valt;

  10. de toelating tot arbeid van onbepaalde duur: de door de regering afgegeven toelating tot arbeid, niet beperkt in de tijd, op grond waarvan de arbeidskracht bij elke werkgever in dienst kan worden genomen;

  11. de collectieve toelating tot arbeid: een toelating tot arbeid die door de regering wordt afgegeven aan een werkgever met het oog op de tewerkstelling van meerdere buitenlandse arbeidskrachten, tegelijk, voor arbeidsprestaties van korte duur;

  12. de toelating om een zelfstandige activiteit uit te oefenen: de door de regering aan een buitenlandse zelfstandige verleende toelating om gedurende een bepaalde periode een bepaalde beroepsactiviteit uit te oefenen.

    Art. 3. § 1. Geen enkele arbeidsprestatie als werknemer of zelfstandige mag door een onderdaan van een derde land worden verricht voordat de krachtens deze ordonnantie vereiste toelating is verkregen, met uitzondering van situaties waarin het de onderdaan van een derde land krachtens andere wetgeving toegestaan is arbeid te verrichten.

    § 2. Het in paragraaf 1 vastgestelde verbod verhindert de buitenlandse zelfstandige niet op zoek te gaan naar mogelijkheden om een economische activiteit te vestigen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, daartoe alle nuttige contacten te leggen en het begin van zijn activiteit voor te bereiden met alle materiële en juridische middelen.

    § 3. De toelating om een zelfstandige activiteit uit te oefenen wordt verleend voordat de onderdaan van een derde land wordt benoemd tot bestuurder van een vennootschap of een vereniging en voordat hij daadwerkelijk enige beroepsactiviteit uitoefent binnen de vennootschap of de vereniging.

    Indien het eerste lid niet wordt nageleefd, wordt de aanvraag tot toelating om een zelfstandige activiteit uit te oefenen met het oog op de uitoefening van het mandaat of de betrokken beroepsactiviteit onontvankelijk verklaard.

    Art. 4. § 1. Overeenkomstig de bepalingen van het samenwerkingsakkoord dient de werkgever de aanvraag van toelating tot arbeid in bij de regering.

    § 2. De werkgever dient de aanvraag van toelating tot arbeid van korte duur, de aanvraag van toelating tot arbeid van lange duur en de aanvraag van collectieve toelating tot arbeid in bij de regering wanneer er is voldaan aan een van de criteria zoals bedoeld in artikel 7, 1°, van het samenwerkingsakkoord.

    § 3. De aanvraag van toelating tot arbeid van onbepaalde duur wordt door de buitenlandse werknemer bij de regering ingediend wanneer de betrokken persoon gedomicilieerd is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

    § 4. De aanvraag van toelating om een zelfstandige activiteit uit te oefenen wordt door de buitenlandse zelfstandige bij de regering ingediend wanneer de onderneming zinnens is haar maatschappelijke zetel te vestigen of heeft gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of wanneer de geplande activiteiten hoofdzakelijk zullen plaatsvinden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

    HOOFDSTUK II. - De werknemers

    Art. 5. § 1. De werkgever die een buitenlandse werknemer wil tewerkstellen, moet voor die werknemer eerst een toelating tot arbeid vanwege de regering verkrijgen, behalve voor een buitenlandse werknemer met een toelating tot arbeid van onbepaalde duur, een buitenlandse werknemer als bedoeld in artikel 7 of een buitenlandse werknemer die mag werken op grond van zijn specifieke verblijfssituatie.

    Lid 1 is ook van toepassing wanneer de arbeidsrelatie uitsluitend plaatsvindt in de vorm van telewerk of thuiswerk.

    De werkgever mag de diensten van deze werknemer enkel gebruiken binnen de perken van deze toelating.

    De regering kan afwijken van lid 1 teneinde te voldoen aan een verplichting van internationaal recht of wanneer dat gerechtvaardigd is door het voorwerp van de te verrichten arbeid, de duur ervan of ook de bijzondere omstandigheden van de arbeidsrelatie tussen de werkgever en de buitenlandse werknemer.

    § 2. Onverminderd paragraaf 1, lid 4, wordt de toelating zoals bedoeld in artikel 2, 7°, 8°, 9° en 11°, alleen dan toegekend wanneer het niet mogelijk is onder de werknemers op de arbeidsmarkt een werknemer te vinden die, al of niet door een nog te volgen gepaste beroepsopleiding, geschikt is om de betrokken arbeidsplaats op een bevredigende wijze en binnen een billijke termijn te bekleden.

    De regering of een door haar aangewezen regeringslid mag een lijst opstellen van beroepen waarvoor een bestaande beroepsopleiding het mogelijk maakt werknemers binnen een redelijke termijn op te leiden.

    De werkgever deelt aan de regering op nauwkeurige, gemotiveerde en onderbouwde wijze de kenmerken van de openstaande betrekking mee. Hij beschrijft in zijn aanvraag de stappen die hij heeft gezet met het oog op de aanwerving van een werknemer op de arbeidsmarkt.

    De regering kan de lijst vaststellen van de documenten en inlichtingen aan de hand waarvan de werkgever haar de kenmerken van de openstaande betrekking moet meedelen evenals de stappen die hij heeft gezet met het oog op de aanwerving van een werknemer op de arbeidsmarkt.

    Als de documenten en inlichtingen persoonsgegevens bevatten, moeten deze behoren tot de in artikel 24 bedoelde gegevenscategorieën.

    De regering stelt de nadere regels vast volgens dewelke het onderzoek van de arbeidsmarkt wordt gevoerd ter controle van de voorwaarde zoals vastgesteld in lid 1.

    De regering kan bepalen welke categorieën van buitenlandse werknemers niet onderhevig zijn aan de voorwaarde zoals bepaald in lid 1. De categorieën die de regering kan bepalen, hebben betrekking op het voorwerp van de te verrichten arbeid, de duur ervan of ook de bijzondere omstandigheden van de arbeidsrelatie tussen de werkgever en de buitenlandse werknemer.

    § 3. De regering kan bepalen op welke voorwaarden een collectieve toelating tot arbeid aan een werkgever kan worden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT