Ordonnantie betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-06-1999 en tekstbijwerking tot 14-03-2007.), de 25 mars 1999

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2. Deze ordonnantie omvat de toezichts- en dwangbepalingen die nodig zijn voor de toepassing van de volgende wetten en ordonnanties en van hun uitvoeringsbesluiten :

  1. de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek;

  2. de jachtwet van 28 februari 1882;

  3. de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren behorende bossen en wouden;

  4. de ordonnantie betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit;

  5. de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren;

  6. de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;

  7. de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van artikel 5, eerste lid;

  8. de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen;

  9. de ordonnantie van 29 augustus 1991 betreffende de bescherming van de wilde fauna en betreffende de jacht;

  10. de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur.

    11 ° de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

  11. de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving.

    (13° de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende het voorkomen en het beheer van afval van produkten in papier en/of karton;)

  12. (de ordonnantie van 1 maart 2007 betreffende de bescherming van het leefmilieu tegen de eventuele schadelijke effecten en hinder van niet-ioniserende stralingen)

    (16° de ordonnantie van tot beperking van het gebruik van pesticiden door de beheerders van openbare ruimten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.)

    (16° de ordonnantie van... betreffende de milieuovereenkomsten.)

    (NOTA : de wetgever heeft geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van 16° gebracht door ORD 2004-04-01/49, art. 8)

    (17° de ordonnantie van (Justel past bij : 13 mei 2004) betreffende het beheer van verontreinigde bodems)

    (18° De ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid)

    Art. 3. Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder :

  13. misdrijf : ieder wanbedrijf en iedere overtreding zoals bepaald in of krachtens een wet of ordonnantie bedoeld in artikel 2;

  14. Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;

  15. GAN : het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;

  16. Ministerie : het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

  17. Milieucollege : het Milieucollege bedoeld in artikel 79 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

  18. inrichting : iedere inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 1°, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.

    (7° personeelsleden : ambtenaren en personeelsleden die met een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven.)

    HOOFDSTUK II. - Opsporing en vaststelling van de misdrijven.

    Afdeling I. - De personeelsleden belast met het toezicht

    Art. 4. Op voorstel van de leidende ambtenaren van respectievelijk het Instituut, het GAN en het bevoegde bestuur van het Ministerie wijst de Regering (de personeelsleden van het Instituut) aan die belast worden met het toezicht op de naleving van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, (de personeelsleden van het GAN) belast met het toezicht op de naleving van artikel 8 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, en (de personeelsleden van het Ministerie) belast met het toezicht op de naleving van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren.

    Bovendien kan de Regering onder de ambtenaren van het Instituut, het GAN of het Ministerie de ambtenaren aanwijzen die als officier van gerechtelijke politie kunnen optreden.

    Enkel de personeelsleden die beëdigd zijn overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en verordeningen mogen de bevoegdheden van de gerechtelijke politie uitoefenen.

    Het College van burgemeester en schepenen wijst (de personeelsleden van de gemeente) aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de wetten en de ordonnanties bedoeld in artikel 2 en met de vaststelling van de misdrijven.

    Art. 5. Onverminderd de taken van de officieren van de gerechtelijke politie, zien zowel de personeelsleden van het Instituut als die van de gemeenten toe op de naleving van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2 en stellen zij de misdrijven vast. Daarbij zien ook de personeelsleden van het GAN toe op de naleving van artikel 8 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van de afvalstoffen en zien ook de personeelsleden van het Ministerie toe op de naleving van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren.

    Art. 6. Bij de uitoefening van hun opdracht kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de politiediensten om assistentie vragen, met name wanneer blijkt dat ze bun opdracht niet kunnen vervullen zonder gesloten of niet-toegankelijke ruimten of terreinen te betreden.

    Art. 7. Om hun opdracht uit te voeren, kunnen de met toezicht belaste personeelsleden zich door deskundigen laten bijstaan.

    Afdeling 2. - Dwangmaatregelen.

    Art. 8. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde een waarschuwing richten tot de vermoedelijke dader van het misdrijf, of tot de eigenaar van het goed waar het feit dat het hoofdbestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong vond, om elke vorm van gevaar of hinder voor het leefmilieu of de gezondheid van de bevolking te voorkomen, te verminderen of te verhelpen. Ze kunnen ook de termijn vastleggen waarbinnen de voorschriften moeten worden nagekomen.

    Wanneer ze een mondelinge waarschuwing hebben gegeven, dan dient die binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief te worden bevestigd door :

  19. de burgemeester wanneer de waarschuwing door leden van het gemeentepersoneel werd gegeven;

  20. de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of ingeval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, de adjunct-leidend ambtenaar van deze instellingen, wanneer de waarschuwing door personeelsleden van respectievelijk het Instituut, het GAN of het Ministerie werd gegeven.

    Art. 9. § 1. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde maatregelen treffen of zelfs mondeling opleggen, die nodig zijn om elke vorm van gevaar of hinder voor het leefmilieu of voor de volksgezondheid te voorkomen, te verminderen of te verhelpen.

    Indien aan die maatregelen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de voorgeschreven maatregel ambtshalve op kosten van de in gebreke blijvende persoon uitvoeren of laten uitvoeren.

    Indien maatregelen mondeling zijn opgelegd, moeten ze binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief worden bevestigd door :

  21. de burgemeester wanneer (de personeelsleden van de gemeente) de maatregelen hebben opgelegd;

  22. de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of ingeval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, de adjunct-leidend ambtenaar wanneer personeelsleden van respectievelijk het Instituut, het GAN of het Ministerie de maatregelen hebben opgelegd.

    § 2. Indien de toestand zo zorgwekkend is dat het uitstellen van maatregelen tot onherstelbare schade kan leiden of wanneer wordt vastgesteld dat de uitbater in bestendige staat van misdrijf verkeert, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden bij een misdrijf mondeling bevelen tot :

  23. de gedeeltelijke of volledige stopzetting van de activiteit;

  24. de sluiting van een of meer inrichtingen.

    Die maatregelen vervallen indien ze binnen tien werkdagen nadat ze opgelegd werden, niet bij een ter post aangetekende brief bevestigd zijn door :

  25. de burgemeester wanneer (de personeelsleden van de gemeente) de maatregelen hebben opgelegd;

  26. de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of ingeval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, de adjunct-leidend ambtenaar wanneer personeelsleden van respectievelijk het Instituut, het GAN of het Ministerie de maatregelen hebben opgelegd.

    Art. 10. Iedere belanghebbende kan bij het Milieucollege beroep instellen tegen het bevel om een activiteit gedeeltelijk of volledig stop te zetten of om een of meer inrichtingen te sluiten.

    Op straffe van verval dient het beroep per verzoekschrift bij het Milieucollege te worden ingesteld binnen tien dagen na de kennisgeving van de bevestiging bedoeld in artikel 9. Het Milieucollege hoort op zijn verzoek de belanghebbende of zijn raadsman. In dat geval wordt het personeelslid dat de maatregelen heeft genomen, gehoord.

    Binnen vijftien dagen na de datum van verzending van het verzoekschrift betekent het Milieucollege zijn beslissing. Deze termijn wordt met tien dagen verlengd wanneer de partijen een verzoek indienen om te worden gehoord.

    Bij gebrek aan beslissing binnen de termijn vastgesteld in het vorige lid wordt de beslissing waartegen beroep werd ingesteld, geacht bevestigd te zijn.

    Art. 11. (De personeelsleden stellen) de misdrijven vast in een proces-verbaal dat bewijswaarde heeft tot het bewijs van het tegendeel. Binnen tien dagen na de vaststelling van het misdrijf wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan de vermoedelijke dader of aan de eigenaar van het goed waar het feit dat het hoofdbestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong gevonden heeft.

    Afdeling 3. - Onderzoeksmiddelen.

    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.

    Art. 11bis. Met naleving van de bepalingen van een samenwerkingsakkoord dat geratificeerd wordt overeenkomstig artikel 92bis, § 1, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kan de Regering voor alle of bepaalde categorieën van inrichtingen bepalingen vaststellen met betrekking tot de nadere...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT