10 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en de exploitatie van GSM-mobilofonienetten, het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten en het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

De mobieletelefoondiensten die in België worden aangeboden door de drie vergunde operatoren (Belgacom Mobile/Proximus, Mobistar, Base) boeken steeds meer succes omdat ons land momenteel ongeveer zeven miljoen gebruikers van mobiele gsm-telefoons telt (« Global System for Mobile communications »). Bovendien gaat het aantal gevallen van diefstal dat verbonden is met het feit dat de bevolking die talrijke mobiele telefoontoestellen in haar bezit heeft in stijgende lijn.

Wanneer nu een mobiel gsm-toestel aan de eigenaar ontvreemd wordt, kan die laatste het bedrieglijke gebruik ervan verhinderen door de SIM-kaart (« Subscriber Identification Module ») die in het toestel steekt, te blokkeren. Dit belet de houder van het gestolen goed om op rekening van de eigenaar oproepen te doen. Toch beschikt de dief in principe nog over de mogelijkheid om een andere SIM-kaart in het betreffende toestel te steken om het te kunnen gebruiken.

Daarom voorziet de gsm-norm in de facultatieve toepassing door de betreffende operatoren van een zogenaamd EIR-systeem (« Equipment Identity Register ») : dit is een databank waarin de IMEI-identificatienummers (« International Mobile Equipment Identity ») van de gestolen gsm-eindapparatuur kunnen worden opgeslagen om te verhinderen dat zij op het desbetreffende netwerk worden gebruikt. Gelet op de internationale dimensie van het gsm-systeem en de problematiek van de trafiek in gestolen apparatuur, heeft de wereldwijde gemeenschap van gsm-netwerkoperatoren, verenigd in de « GSM Association », zelfs een centrale databank CEIR (« Central EIR ») opgericht in Dublin, Ierland. Zo kan elke operator de lijst krijgen van de IMEI-nummers (« International Mobile Equipment Identity ») van alle gsm-toestellen die in de hele wereld als gestolen zijn opgegeven, om voor die toestellen de toegang tot zijn netwerk te verbieden.

Nu blijkt dat in België slechts twee van de drie betrokken operatoren dat EIR-systeem hebben geïnstalleerd, en dit op vrijwillige basis.

Niettemin vindt de overheid dat de algemene toepassing van het EIR-systeem in België door alle drie de betrokken operatoren het verschijnsel van diefstal van gsm-toestellen aanzienlijk kan indijken, voornamelijk in geparkeerde voertuigen en op openbare plaatsen, en zo het veiligheidsgevoel van de bevolking in het algemeen kan verhogen. Het lijdt immers nauwelijks twijfel dat het systematische gebruik van dat systeem door alle betrokken Belgische operatoren talrijke potentiële dieven zal afschrikken aangezien algemeen bekend zal zijn dat het gebruik van aldus gestolen toestellen in ieder geval zeer moeilijk zal worden gemaakt in België.

Bovendien blijkt dat de internationale organisatie die bevoegd is voor de standaardisering van het gsm-systeem, het ETSI (« European Telecommunications Standards Institute »), zich bewust van de problemen die verbonden zijn aan de mogelijkheid om IMEI-nummers van sommige types van gsm-eindapparatuur te vervalsen, in 2000 een nieuwe specificatie heeft uitgevaardigd die aan de fabrikanten van gsm-eindapparatuur de verplichting oplegt om de integriteit te waarborgen van het IMEI-identificatienummer van de nieuwe toestellen die zij vervaardigen : bijgevolg zal met die nieuwe eis een toenemend aandeel van de totale hoeveelheid gsm-eindapparatuur nog veel beter beschermd zijn tegen het gevaar voor vervalsing van het IMEI-nummer, hetgeen vanzelfsprekend de efficiëntie van het EIR-systeem zal vergroten.

Daarenboven moet eraan worden herinnerd dat het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie, in artikel 7, derde lid, het volgende voorschrijft : « De 3G-operator neemt alle nodige maatregelen om onwettig gebruik van zijn netwerk te voorkomen, om alle vormen van fraude te verhinderen en om het gebruik van gestolen of slecht werkende mobiele eindtoestellen van de derde generatie te verbieden ». Nu hebben de huidige drie Belgische operatoren van gsm-netwerken ook in maart 2001 een vergunning gekregen om een UMTS-netwerk (« Universal Mobile Telecommunications System ») voor mobiele communicatie van de derde generatie aan te leggen en te exploiteren. Daarbij zullen zij dus uitdrukkelijk verplicht zijn om een doeltreffend systeem op te zetten voor de bestrijding van diefstal van eindapparatuur. Overigens blijkt dat het huidige EIR-systeem, dat aanvankelijk gespecificeerd was voor het gsm-systeem, na een aantal aanpassingen zal kunnen worden hergebruikt voor de mobiele systemen van de 3e generatie (UMTS).

De drie betrokken operatoren (Belgacom Mobile, Mobistar en Base) beschikken over vergunningen die toegekend zijn op basis van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en de exploitatie van GSM-mobilofonienetten en het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten. De desbetreffende vergunningen zijn respectievelijk afgegeven op 27 november 1995 aan Mobistar, op 2 juli 1996 aan Belgacom Mobile en op 2 juli 1998 aan Base. In de drie gevallen is de integrale tekst van de betrokken vergunningen niet gepubliceerd omdat daarin bepaalde informatie van vertrouwelijke aard stond, die verband hield met het zakengeheim van de betrokken ondernemingen.

Bovendien beschikken die drie ondernemingen over vergunningen om een systeem voor mobiele communicatie van de derde generatie op te zetten en te exploiteren: die vergunningen werden op 16 maart 2001 toegekend op basis van het koninklijk besluit van 18 januari 2001.

Aangezien de bestekken die zijn vastgesteld in hoofdstuk I van de koninklijke besluiten van 7 maart 1995 en van 24 oktober 1997 en in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 18 januari 2001, van rechtswege op de drie operatoren in kwestie van toepassing zijn, vormt de aanpassing van de bestekken die vervat zijn in die drie koninklijke besluiten in kwestie, het meest geschikte wettelijke middel om die operatoren aanvullende verplichtingen op te leggen inzake bestrijding van diefstal van eindapparatuur.

Het doel van het koninklijk besluit dat U wordt voorgesteld bestaat er bijgevolg in de bestekken te wijzigen die op de drie betrokken operatoren van toepassing zijn. De nieuwe bepaling die aldus wordt ingevoegd in de bestekken die op die drie operatoren van toepassing zijn, is erop gericht de Minister bevoegd voor telecommunicatie, die als nationale regelgevende instantie in de telecommunicatiesector optreedt, de bevoegdheid te verlenen om aan die operatoren het gebruik op te leggen van passende systemen die het mogelijk maken maatschappelijke fenomenen te bestrijden zoals diefstal van eindapparatuur voor mobiele telefonie en meer in het algemeen onwettig gebruik van de betrokken netwerken, met name fraude van alle...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT