Ministerieel besluit tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 houdende uitvoering van het Antidopingdecreet van 25 mei 2012, wat betreft de monsterafnameprocedure en de beheersketen van monsters, de 20 décembre 2021

HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. beheersketen: de opeenvolging van individuen of organisaties die verantwoordelijk zijn voor het beheer van een monster vanaf het moment dat het monster wordt afgestaan tot het moment waarop het monster voor analyse bij het controlelaboratorium wordt afgeleverd;

  2. besluit van 13 februari 2015: het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 houdende uitvoering van het Antidopingdecreet van 25 mei 2012;

  3. bloedafname-official, afgekort BCO: een persoon die beschikt over de nodige kwalificaties en die door de monsterafname-instantie gemachtigd is om bloedmonsters af te nemen bij sporters;

  4. monsterafnamemateriaal: A- en B-flessen, kits of containers, opvangbekers, buisjes of ander materiaal dat gebruikt wordt om monsters af te nemen, vast te houden of op te slaan op enig moment tijdens en na de monsterafnameprocedure, en dat voldoet aan de technische vereisten, vermeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit van 15 februari 2021;

  5. voor analyse geschikte dichtheid: de voor analyse geschikte dichtheid, vermeld in artikel 35, § 2, tweede lid, van het besluit van 13 februari 2015;

  6. voor analyse geschikt volume: het voor analyse geschikt volume, vermeld in artikel 35, § 3, tweede lid, van het besluit van 13 februari 2015.

    HOOFDSTUK 2. - De monsterafnameprocedure

    Afdeling 1. - Afnameprocedure van een urinemonster

    Art. 2. § 1. De afname van een urinemonster begint met ervoor te zorgen dat de sporter geïnformeerd is over de vereisten van de monsterafnameprocedure. De afname van het urinemonster eindigt bij het weggooien van overbodige urine op het einde van de monsterafnamesessie bij de sporter.

    § 2. De dopingcontroleur staat in voor de correcte afname van het monster en voor de identificeerbaarheid en de verzegeling van het monster.

    De dopingcontroleur of, in voorkomend geval, een chaperon staat in voor het directe visuele toezicht op het afscheiden van het urinemonster.

    Art. 3. De opvangbekers en de monsters of partiële monsters die door de sporter worden afgeleverd, blijven onder de controle van de sporter tot aan de verzegeling, behalve als er assistentie nodig is wegens een handicap van de sporter, conform artikel 31, § 1, van het besluit van 15 februari 2015.

    Art. 4. § 1. Nadat de dopingcontroleur heeft gecontroleerd dat de sporter voldoende geïnformeerd is over de procedure van monsterneming, met inbegrip van eventuele aanpassingen aan de monsterneming bij sporters met een handicap, geeft de dopingcontroleur de sporter de kans om een verzegelde opvangbeker te kiezen uit een groep van opvangbekers om het monster op te vangen.

    Als de handicap van de sporter vereist dat bijkomend of ander materiaal nodig is, conform artikel 31, § 1, van het besluit van 15 februari 2015, gaat de dopingcontroleur na of het materiaal geen invloed kan hebben op de identiteit en integriteit van het monster.

    § 2. De sporter heeft het recht op de keuze van een opvangbeker, en van al het andere monsterafnamemateriaal dat in aanraking zal komen met het urinemonster. De sporter heeft het recht, en de dopingcontroleur draagt de sporter op om na te gaan of de verzegeling van het gekozen materiaal intact is, en of er niet met het geselecteerde materiaal geknoeid is. Als de sporter vindt dat het gekozen materiaal niet voldoet, mag de sporter ander materiaal selecteren uit het overige materiaal dat de dopingcontroleur ter beschikking stelt.

    Als de sporter niet akkoord gaat met al het aangeboden monsterafnamemateriaal, noteert de dopingcontroleur dat in het verslag van de dopingcontrole. Als de dopingcontroleur in dat geval niet akkoord gaat met de sporter dat al het aangeboden monsterafnamemateriaal niet voldoet, draagt de dopingcontroleur de sporter op om de monsterneming voort te zetten en is de sporter verplicht om de verdere monsterneming te ondergaan. Als de dopingcontroleur akkoord gaat met de sporter dat al het aangeboden monsterafnamemateriaal niet voldoet, stopt de dopingcontroleur de monsterafnamesessie en noteert de dopingcontroleur dat in het verslag van de dopingcontrole.

    Art. 5. De dopingcontroleur of chaperon die direct en visueel toezicht houdt op het afscheiden van de urine is van hetzelfde geslacht als de sporter die het monster aflevert, in voorkomend geval gebaseerd op de gendercategorie van de wedstrijd of evenement waaraan de sporter deelneemt.

    De dopingcontroleur of de chaperon verzekeren dat, en de sporter is verplicht, als dat mogelijk is, om voor het afleveren van het monster de handen grondig te wassen met alleen water of gepaste handschoenen te dragen tijdens het afleveren van het monster. De dopingcontroleur of chaperon houdt toezicht op het wassen van de handen of het aantrekken van handschoenen.

    Het afleveren van het monster in het zicht van de dopingcontroleur of chaperon vindt plaats in een geschikte afgeschermde ruimte die tijdens het afleveren van het monster enkel toegankelijk is voor de sporter en de dopingcontroleur of chaperon.

    De dopingcontroleur of chaperon zorgt ervoor dat er een vrij zicht is bij het afscheiden van urine door de sporter en blijft het monster na het afleveren ervan tot aan de verzegeling visueel onder toezicht houden. De sporter is verplicht om kledij die verhindert dat de dopingcontroleur of chaperon een vrij zicht heeft op het afscheiden van de urine in het kader van de monsterneming, te verwijderen of aan te passen, en volgt daarbij de instructies van de dopingcontroleur of chaperon in kwestie.

    Art. 6. § 1. De sporter scheidt onder toezicht van de dopingcontroleur of chaperon de eerste urine af in de opvangbeker tot aan het maximumvolume van die opvangbeker, en scheidt enige verdere urine af in het daarvoor voorziene toilet. De dopingcontroleur stelt vast, voor de ogen van de sporter, dat het geschikte volume voor analyse is bereikt.

    Als op dat moment de afgeleverde urine het geschikte volume voor analyse niet bereikt, volgt de dopingcontroleur de procedure die bepaald is bij een partieel monster, conform artikel 8.

    Als de door de sporter afgeleverde urine het geschikte volume voor analyse bereikt, in voorkomend geval na het nemen partiële monsters, laat de dopingcontroleur de sporter een analysekit kiezen die bestaat uit een A- en B-fles, conform artikel 4, en gaan de dopingcontroleur en de sporter na of de codenummers op de A- en B-fles overeenkomen en of het codenummer correct op het dopingcontroleformulier is genoteerd door de dopingcontroleur. Als de sporter of de dopingcontroleur vinden dat de codenummers niet overeenkomen, heeft de sporter het recht en zal de dopingcontroleur de sporter opdragen een andere analysekit te selecteren, conform artikel 4, en noteert de dopingcontroleur dat in het verslag van de dopingcontrole.

    § 2. De sporter giet het minimum van het voor analyse geschikte volume urine in de B-fles tot een minimum van 30 ml en giet de resterende urine in de A-fles tot een minimum van 60 ml. Het geschikte volume voor analyse is het absoluut minimumvolume. Als de sporter een volume urine heeft afgeleverd dat groter is dan het geschikte volume voor analyse, laat de dopingcontroleur de sporter de A-fles bijvullen tot aan de maximaal toegelaten capaciteit ervan die bepaald is door de producent. Als na het bijvullen van de A-fles nog urine overblijft, vult de sporter de B-fles verder bij tot aan de maximaal toegelaten capaciteit ervan die bepaald is door de producent. De dopingcontroleur draagt de sporter op een kleine hoeveelheid urine over te houden in de opvangbeker om de dopingcontroleur toe te laten de voor analyse geschikte specifieke dichtheid te meten in de overgebleven urine.

    Nadat het monster over de A- en B-fles of opslagmiddel verdeeld is, sluit en verzegelt de sporter de flessen of opslagmiddelen op aanwijzing van de dopingcontroleur de A- en B-fles. De dopingcontroleur kijkt voor de ogen van de sporter na of de flessen of opslagmiddelen correct zijn verzegeld.

    § 3. De dopingcontroleur meet op basis van de urine die overblijft in de opvangbeker, conform paragraaf 2, eerste lid, of het monster de voor analyse geschikte dichtheid heeft. Als de meting die de dopingcontroleur ter plaatse uitvoert, erop wijst dat het monster niet de voor analyse geschikte dichtheid heeft zet de dopingcontroleur de monsterneming verder om bijkomende monsters af te nemen conform artikel 7.

    § 4. Nadat de A- en B-fles gevuld en verzegeld zijn conform paragraaf 2, en nadat de specifieke dichtheid gemeten is conform paragraaf 3, verwijdert de dopingcontroleur de overblijvende urine die niet voor analyse door het controlelaboratorium bestemd is. De sporter heeft het recht en krijgt de mogelijkheid om toe te zien op het verwijderen van de overgebleven urine die niet voor analyse zal verstuurd worden.

    Art. 7. § 1. Als uit de meting, vermeld artikel 6, § 3, blijkt dat het monster niet...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT