Ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, de 23 mai 2014

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Afdeling 1. - Reserves

Artikel 1. De reserves uit de subsidies, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, worden bekeken per boekjaar, afzonderlijk voor de gezinsopvang of de groepsopvang. Ze worden als volgt afgebakend:

  1. voor een organisator die een enkelvoudige boekhouding voert: de verhouding van de subsidies van Kind en Gezin, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, vóór de verrekening met het inkomenstarief, tot de totale ontvangsten met betrekking tot de opvangactiviteit wordt vermenigvuldigd met de totale winst van het boekjaar;

  2. voor een organisator die een dubbele boekhouding voert: de verhouding van de subsidies van Kind en Gezin, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, vóór de verrekening met het inkomenstarief, tot de totale opbrengsten met betrekking tot de opvangactiviteit wordt vermenigvuldigd met de totale winst van het boekjaar.

    Art. 2. Het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan bij overschrijding van de maximale reserve, vermeld in artikel 7, 4°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, voldoet aan de volgende criteria:

  3. de goedkeuring van het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan is aangevraagd en bevestigd volgens de richtlijnen van Kind en Gezin uiterlijk voor het afsluiten van het boekjaar waarin de toegelaten reserve overschreden zou worden;

  4. het aanwendingsplan toont aan dat de aanwending uiterlijk tien jaar na de aanvraag, vermeld in punt 1°, volledig gerealiseerd zal zijn;

  5. het aanzuiveringsplan toont aan dat het gaat om de compensatie van een verlies van maximaal vijf boekjaren die het boekjaar in kwestie voorafgaan.

    Afdeling 2. - Voorbehoud

    Art. 3. Het voorbehoud, vermeld in artikel 8, 2°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, van het aantal subsidieerbare opvangplaatsen, als het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen, wordt als volgt ingevuld:

  6. het voorbehoud geldt per subsidie voor een van de volgende subsidies:

    1. de subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang;

    2. de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang;

    3. de subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte;

    4. de subsidie voor buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden;

    5. de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang;

    6. de subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang;

    7. de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang;

  7. het voorbehoud geldt gedurende de vier kwartalen die volgen op het kwartaal waarin het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen van die subsidie;

  8. het voorbehoud geldt:

    1. automatisch voor de organisator die minstens nog één opvanglocatie heeft na de verlaging van het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning, tot de organisator uitdrukkelijk en elektronisch meedeelt dat hij niet wil gebruikmaken van het voorbehoud;

    2. op uitdrukkelijk en elektronisch verzoek voor de organisator die geen opvanglocatie meer heeft na de verlaging van het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning.

    Art. 4. Het aantal subsidieerbare opvangplaatsen wordt definitief verlaagd:

  9. als gebruikgemaakt wordt van het voorbehoud: vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de periode van het voorbehoud, vermeld in artikel 3, 2°. Het aangepaste aantal subsidieerbare opvangplaatsen wordt berekend door het verschil te nemen tussen enerzijds het laagste aantal subsidieerbare opvangplaatsen van een bepaalde subsidie tijdens de periode, vermeld in artikel 3, 2°, en anderzijds het maximum van het totaal van het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning tijdens de periode, vermeld in artikel 3, 2°. Het aantal subsidieerbare opvangplaatsen wordt verlaagd met dat verschil;

  10. als er niet gebruikgemaakt wordt van het voorbehoud: vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen of onmiddellijk als de organisator meedeelt dat hij niet meer wil gebruikmaken van het voorbehoud. Het aangepaste aantal subsidieerbare opvangplaatsen is gelijk aan het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning.

    Afdeling 3. - Betalingsregeling en bezorgen van gegevens

    Art. 5. § 1. De voorschotten op de subsidies, vermeld in artikel 10 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, worden als volgt berekend en betaald:

  11. het voorschot bedraagt maximaal 95% van de geraamde subsidie;

  12. het voorschot wordt betaald de eerste maand van elk kwartaal.

    De raming van de subsidie, vermeld in het eerste lid, 1°, is gebaseerd op de volgende gegevens die Kind en Gezin ter beschikking heeft over de vier voorgaande volledige kwartalen:

  13. voor de subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang, de subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang, de subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte, de subsidie voor buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden, de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang, de subsidie voor inclusieve buitenschoolse opvang, de subsidie voor generatiepact: het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen;

  14. voor de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang:

    1. het aantal...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT