30 JANUARI 2003. - Ministerieel besluit betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van landbouwgewassen en groentegewassen

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw,

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende pesticiden en grondstoffen voor de land-, tuin- en bosbouw en voor de fokkerij, gewijzigd door de wet van 5 februari 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen, in het bijzonder artikel 7;

Gelet op de Richtlijn 72/168/EEG van de Commissie van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek bij groentegewassen;

Gelet op de Richtlijn 72/180/EEG van de Commissie van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van rassen van landbouwgewassen;

Gelet op de Richtlijn 2002/8/EG van de Commissie van 6 februari 2002 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/168/EEG en 72/180/EEG betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van respectievelijk groentegewassen en landbouwgewassen;

Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de noodzaak om onverwijld maatregelen te nemen inzake de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van landbouwgewassen en groentegewassen voortvloeit uit de verplichting zich binnen de voorgeschreven termijn te schikken naar de hierboven genoemde Richtlijn 2002/8/EG;

Besluit :

Artikel 1. § 1. De officiële onderzoeken bij de toelating van rassen voor groentegewassen strekken zich tenminste uit tot de volgende kenmerken :

-voor wat betreft tomaten (Lycopersicon lycopersicum L. Karsten ex. Farw.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 1;

- voor wat betreft prei (Allium porrum L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 2;

- voor wat betreft bonen (Phaseolus vulgaris L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 3;

- voor wat betreft kool (Brassica oleracea convar. Capitata (L.) Alef.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 4;

- voor wat betreft bloemkool (Brassica oleracea L. convar. Botrytis (L.) Alef. Var. botrytis L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 5;

- voor wat betreft sla (Lactuca sativa L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 6;

- voor wat betreft de andere groentegewassen, de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 7 tot 36.

Alle kenmerken moeten in aanmerking worden genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omgevingsomstandigheden waaronder de test plaatsvindt. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van voorschriften inzake groentegewassen;

§ 2. Voor de tomaten-, prei-, bonen-, kool-, bloemkool- en slarassen is voldaan op het ogenblik van het onderzoek aan de respectievelijk in bijlage 1 tot 6 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden.

Voor de andere groentegewassen is voldaan aan de in bijlage 37 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.

Art. 2. § 1. De officiële onderzoeken bij de toelating van rassen voor landbouwgewassen, voor wat betreft het onderzoek op onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, strekken zich tenminste uit tot de volgende kenmerken :

- voor wat betreft tarwe (Triticum aestivum L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 38;

- voor wat betreft maïs (Zea mays L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 39;

- voor wat betreft de andere landbouwgewassen, de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 40 tot 92.

Alle kenmerken moeten in aanmerking worden genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omgevingsomstandigheden waaronder de test plaatsvindt. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van voorschriften inzake landbouwgewassen.

§ 2. Voor de tarwe- en maïsrassen is voldaan op het ogenblik van het onderzoek aan de respectievelijk in bijlage 38 en 39 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden.

Voor de andere landbouwgewassen is voldaan aan de in bijlage 93 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.

Art. 3. De officiële onderzoeken bij de toelating van rassen voor landbouwgewassen, voor wat betreft het onderzoek van de cultuur- en gebruikswaarde, strekken zich tenminste uit tot de in bijlage 94 vermelde kenmerken.

Art. 4. Dit besluit is van toepassing op alle rassen die nog niet opgenomen waren op de nationale catalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen op 31 maart 2002.

Indien de officiële onderzoeken met zicht op de opneming van de rassen begonnen zijn voor deze datum, hetzij helemaal, hetzij gedeeltelijk moeten de betrokken rassen geen nieuw onderzoek ondergaan teneinde te bewijzen dat de nieuwe maatregelen gerespecteerd zijn.

Brussel, 30 augustus 2003.

V. DUA

Bijlage 1 : tomatenrassen (Lycopersicon lycopersicum L. Karsten ex. Farw.)

Waargenomen kenmerken

  1. Kiemplant : anthocyaankleuring van het hypocotyl

  2. Plant :

    2.1groeitype

    2.2 aantal knopen op de hoofdstam (okselscheuten te verwijderen)

  3. Stam

    3.1 anthocyaankleuring van bovenste derde gedeelte

    3.2 lengte van de internodiën (tussen de 1e en 4e knoop) (alleen rassen van het type onbep aalde groei)

    4 Blad

    4.1 houding (in het midden derde gedeelte van de plant)

    4.2 lengte

    4.3 breedte

    4.4 verdeling van de bladschijf

    4.5 grootte van de afzonderlijke blaadjes (in het midden van het blad)

    4.6 intensiteit van de groene kleur

    4.7 glans (zoals bij 4.1)

    4.8 blaarvorming (zoals bij 4.1)

    4.9 grootte van de blaren (zoals bij 4.1)

    4.10 houding van de afzonderlijke blaadjes ten opzichte van de centrale as (zoals bij 4.1)

    5 Bloeiwijze : type (2e en 3etros)

    6 Bloem

    6.1 fasciatie

    6.2 beharing van de stijl

    6.3 kleur

    7 Bloemsteel

    7.1 afstotingslaag

    7.2 lengte (vanaf het punt van afstoting tot aan de kelk) (enkel bij rassen met een afstotingslaag)

    8 Vrucht :

    8.1 grootte

    8.2 verhouding lengte/breedte

    8.3 vorm van de longitudinale doorsnede

    8.4 geribdheid aan het steeleinde

    8.5 dwarsdoorsnede

    8.6 inzinking aan het steeleinde

    8.7 grootte van de kurkzone aan de steelaanzet

    8.8 grootte van de bloemaanzet

    8.9 vorm van de bloemeind

    8.10 hartgrootte bij dwarsdoorsnede (in verhouding tot de totale diameter)

    8.11 dikte van de vruchtwand

    8.12 aantal hokken

    8.13 groenkraag (voor oogstrijpheid)

    8.14 grootte van de groenkraag

    8.15 intensiteit van de groene kleur van de groenkraag (voor oogstrijpheid)

    8.16 intensiteit van de groene kleur (voor oogstrijpheid)

    8.17 kleur bij oogstrijpheid

    8.18 kleur van het vlees (bij oogsrijpheid)

    8.19 vastheid

    8.20 duur van de bewaring

    8.21 drogestofgehalte

    9 Bloeitijdstip

    10 Tijdstip van oogstrijpheid

    11 Witkoppen

    12 Resistentie tegen Meloidogyne incognita

    13 Resistentie tegen Verticillium dahliae

    13.1 fysio 0

    14 Resistentie tegen Fusarium oxysporum f. sp. Lycopersici

    14.1 fysio 0 (ex 1)

    14.2 fysio 1 (ex 2)

    15 Resistentie tegen Fusarium oxysporum f. sp. Radicis lycopersici

    16 Resistentie tegen Cladosporum fulvum

    16.1 fysio 0

    16.2 groep A

    16.3 groep B

    16.4 groep C

    16.5 groep D

    16.6 groep E

    17 Resistentie tabaks mozaïek virus

    17.1 stam 0

    17.2 stam 1

    17.3 stam 2

    17.4 stam 1-2

    18 Resistentie tegen Phytophtora infestans

    19 Resistentie tegen Pyrenochaeta lycopersici

    20 Resistentie tegen Stemphylium spp.

    21 Resistentie tegen Pseudomonas syringae

    22 Resistentie tegen Ralstonia solanacearum : fysio 1

    23 Resistentie tegen Tomato Yellow Leaf Curl Virus

    24 Resistentie tegen Tomato Spotted Wilt Virus

    25 Resistentie tegen Leveillula taurica

    26 Resistentie tegen Oidium lycopersicum

    Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden

    De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.

    Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 20 planten in serre bevatten en een totaal van 40 planten in open lucht; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.

    Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 20 planten of 20 plantedelen.

    Bijlage 2 : preirassen (Allium porrum L.)

    Waargenomen kenmerken

  4. Plant

    1.1 hoogte

    1.2 lengte

    1.3 dichtheid plaatsing van het blad

  5. Blad : houding

  6. Bladschijf

    3.1 lengte van het langste blad

    3.2 breedte

    3.3 kleur

    3.4 intensiteit van de kleur

    3.5 anthocyaan kleuring

    3.6 berijptheid

    3.7 neiging tot het vormen van groeven

  7. Schacht

    4.1 lengte

    4.2 diameter

    4.3 verhouding lengte/diameter

    4.4 neiging tot bolvorming

    4.5 versmalling naar de basis

  8. Bloem : mannelijk steriliteit (alleen voor vegetatief vermeerde rassen)

    Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden

    De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT