Koninklijk besluit betreffende de minimale voorschriften inzake veiligheid van bepaalde oude elektrische installaties op arbeidsplaatsen., de 2 juin 2008

Afdeling I. - Toepassingsgebied en definities.

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en de daarmee gelijkgestelde personen, bedoeld in artikel 2, § 1 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de elektrische installaties bestemd voor productie, omvorming, transport, verdeling of gebruik van elektrische energie, voor zover dat de nominale frequentie van de stroom niet groter is dan 10.000 Hz, gelegen in gebouwen of op de terreinen van de onderneming of de inrichting van een werkgever, en waarvan de uitvoering ter plaatse is aangevangen :

  1. ten laatste op 1 oktober 1981 voor de elektrische installaties van de inrichtingen die geen elektriciteitsdienst hebben die bestaat uit gewaarschuwde of bevoegde personen, gekenmerkt door de code BA 4 of BA 5, zoals bepaald in artikel 47 van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties;

  2. ten laatste op 1 januari 1983 voor de andere installaties.

    Dit besluit is eveneens van toepassing op de uitbreidingen en de wijzigingen van de in het eerste lid bedoelde elektrische installaties, voor zover de bepalingen van het Algemeen reglement op de elektrische installaties niet van toepassing zijn op deze uitbreidingen en wijzigingen.

    Art. 3. Dit besluit is niet van toepassing op :

    1. vaste installaties eigen aan elektrische tractie van spoorwegen, metro, tramwegen en trolleybussen, alsook voor de elektrische uitrusting van hun rollend materieel. Worden niet beschouwd als installaties eigen aan elektrische tractie: centrales, onderstations en lijnen voor energietransport die de centrales of de onderstations met tractieonderstations verbinden;

    2. installaties ontworpen of uitgebaat door de militaire overheid;

    3. signalisatie-installaties van de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen;

    4. telecommunicatie-installaties verwezenlijkt ten behoeve van :

      1. telecombedrijven;

      2. de defensie van het land;

      3. de administraties en openbare instellingen door de Staat belast met het beheer en de uitbating van installaties voor waterwegen, wegen, spoorwegen, tramwegen en voor de navigatie van de luchtvaart, zeevaart en binnenvaart;

    5. installaties op zeeschepen, vissersvaartuigen en binnenschepen;

    6. installaties van luchtvaartuigen, met inbegrip van de bijhorende grondinstallaties van de regulatoren van het luchtverkeer, voor zover ze niet gelegen zijn buiten de begrenzing van de luchthavens op terreinen van derden;

    7. de elektrische uitrusting die noodzakelijk is voor het in het verkeer brengen van motorvoertuigen (auto's, motoren, vrachtwagens, landbouwvoertuigen, ...);

    8. ondergrondse installaties en gelijkgestelde bovengrondse installaties die het voorwerp uitmaken van wetten en reglementen van toepassing op mijnen, graverijen en ondergrondse groeven tenzij anders aangegeven;

    9. installaties voor informatica en gegevensverwerking, teletransmissie-installaties van elektriciteitsproducenten en -verdelers en elk ander systeem van gegevensoverbrenging, voor zover deze installaties en systemen beantwoorden aan de regels van goed vakmanschap;

    10. installaties voor teledistributie.

      Art. 4. Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit hebben de technische begrippen en uitdrukkingen dezelfde betekenis als deze die er aan gegeven wordt door het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1981 en 2 september 1981, hierna AREI genoemd.

      Afdeling II. - Risicobeoordeling.

      Art. 5. De werkgever voert, overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, een risicoanalyse uit van elke elektrische installatie waarvan hij de houder is.

      De werkgever spoort ten minste de volgende risico's op en evalueert ze :

  3. de risico's voor elektrische schokken door rechtstreekse aanraking;

  4. de risico's voor elektrische schokken door onrechtstreekse aanraking;

  5. de risico's te wijten aan ontladingen en lichtbogen;

  6. de risico's te wijten aan potentiaalspreiding;

  7. de risico's te wijten aan ophoping van energie, zoals in condensatoren;

  8. de risico's te wijten aan overspanningen ten gevolge van inzonderheid, fouten die kunnen ontstaan tussen actieve delen op kringen op verschillende spanning, van het schakelen en van atmosferische ontladingen;

  9. de risico's voor oververhitting, brandwonden, brand en ontploffing, veroorzaakt door de elektrische uitrusting;

  10. de risico's te wijten aan overstromen;

  11. de risico's te wijten aan een spanningsdaling en het wederopkomen van de spanning;

  12. de risico's inherent aan het gebruik van elektrische energie en de werkzaamheden aan elektrische installaties.

  13. de niet elektrische risico's die te wijten kunnen zijn aan een fout of een slecht functioneren van een elektrische uitrustingscomponent, zoals stuurorganen of stuurstroombanen.

    Art. 6. Bij de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT