3 MEI 2003. - Koninklijk besluit betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 7, 8°, 10, 1°, 11, 1°, 12, 1°, 18, eerste lid, 20, 21, 22, derde lid, 23, 25, § 2, tweede lid, 28, 1°, a) en 2°, 30, eerste lid, 3°, 33, § 1, tweede lid, § 2, 38, 40, 48, eerste en tweede lid, 50, derde lid, 52, 53, eerste lid, 55, 56, tweede lid, 57, tweede lid, 59, 60, eerste lid, 61, eerste lid, 62, tweede lid, 68, 69, 87, 89, 92, eerste lid, 93 en 94;

Gelet op de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, inzonderheid op artikel 170, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 september 1974, 14 januari 1975, 16 maart 1976, 21 december 1976, 5 juli 1977, 12 september 1978, 30 april 1980, 11 mei 1981, 22 augustus 1987, 5 juli 1988, 17 oktober 1989, 19 juni 1991 en 11 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 oktober 1959 betreffende de militaire commissies voor geschiktheid en reform, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 oktober 1963 en 14 februari 1989;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel en het medisch onderzoek van de kandidaten voor toelating tot de actieve kaders en van de dienstplichtigen, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 juli 1991, 13 november 1991 en 18 maart 1997, op artikel 6, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1991, 11 juli 1991 en 13 november 1991, en op artikel 10, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1991, 13 november 1991, 11 augustus 1994 en 18 september 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 december 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 april 1988, 17 oktober 1989, 30 april 1991, 2 december 1991, 23 december 1991 en 11 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 maart 1989 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen van het actief kader van de land, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst alsmede van de officieren, militaire aalmoezeniers en onderofficieren van het reservekader, in dienst, inzonderheid op de artikelen 1 en 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de morele hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, en op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, inzonderheid op de artikelen 1 en 6 en 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden voor de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 1 en 9, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, inzonderheid op het artikel 1, op artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2001, en op de artikelen 3 en 5;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 november 2002;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 23 augustus 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies Nr. 34.527/4 van de Raad van State gegeven op 12 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit

  1. wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen;

  2. moet verstaan worden onder :

    1. "de wet" : de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;

    2. "de minister" : de minister van Landsverdediging;

    3. "de DGHR" : de directeur-generaal human resources;

    4. "een reglement" : een reglement vastgesteld door de minister.

    HOOFDSTUK II. - De wederdienstneming

    Afdeling 1. - Algemene bepalingen

    Art. 2. Kan geen wederdienstneming als reservemilitair aangaan

  3. de militair van het actief kader;

  4. degene die, als reservemilitair, sinds minder dan één jaar het ontslag uit zijn ambt of de verbreking van zijn wederdienstneming bekomen heeft;

  5. de reservemilitair wiens wederdienstneming wordt geweigerd door de DGHR in toepassing van artikel 5;

  6. de gewetensbezwaarde.

    Art. 3. Het model van de wederdienstnemingsakte die door de militair van het reservekader moet worden aangegaan, wordt door de minister bepaald.

    De militair van het reservekader ontvangt een exemplaar van de wederdienstnemingsakte die hij heeft onderschreven.

    Afdeling II. - De wederdienstneming als reservevrijwilliger

    Art. 4. Onmiddellijk aansluitend op het slagen van de basisopleiding kan de kandidaat-reservemilitair, die voldoet aan de voorwaarden een wederdienstneming als reservevrijwilliger aangaan.

    De wederdienstneming wordt aanvaard door een officier, aangewezen door de commandant van het vormingscentrum waar de kandidaat-reservemilitair zijn basisopleiding heeft doorlopen.

    Art. 5. Op aanvraag van de reservevrijwilliger kan de eerste wederdienstneming worden hernieuwd.

    De vrijwilliger bedoeld in artikel 12, 1°, van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reservevrijwilliger aangaan. Op aanvraag van de reservevrijwilliger kan deze wederdienstneming worden hernieuwd.

    De DGHR is de bevoegde overheid om, na advies van de korpscommandant en in functie van de behoeften, de wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren.

    Art. 6. Op eigen verzoek kan de reservevrijwilliger van de "getrainde reserve", gedurende de normale uitoefening van elke wederdienstneming, voor een maximum duur van twee jaar, tijdelijk opschorting van deze wederdienstneming bekomen volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.

    Afdeling III. - De wederdienstneming als reserveonderofficier

    Art. 7. De eerste wederdienstneming als reserveonderofficier wordt aanvaard door een officier, aangewezen door de commandant van het vormingscentrum waar de kandidaat-reserveonderofficier zijn vorming heeft doorlopen.

    Art. 8. Op aanvraag van de reserveonderofficier kan de eerste wederdienstneming worden hernieuwd.

    De onderofficier bedoeld in artikel 11, 1°, van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reserveonderofficier aangaan. Op aanvraag van de reserveonderofficier kan deze wederdienstneming worden hernieuwd.

    De DGHR is de bevoegde overheid om, na advies van de korpscommandant en in functie van de behoeften, de wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren.

    Art. 9. Op eigen verzoek kan de reserveonderofficier van de "getrainde reserve", gedurende de normale uitoefening van elke wederdienstneming, voor een maximum duur van twee jaar, tijdelijk opschorting van deze wederdienstneming bekomen, volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.

    Afdeling IV. - De wederdienstneming als reserveofficier

    Art. 10. De eerste wederdienstneming als reserveofficier wordt aanvaard door een officier, aangewezen door de commandant van het vormingscentrum waar de kandidaat-reserveofficier zijn vorming heeft doorlopen.

    Art. 11. Op aanvraag van de reserveofficier kan de eerste wederdienstneming worden hernieuwd. De officier bedoeld in artikel 10, 1°, van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reserveofficier aangaan. Op aanvraag van de reserveofficier kan deze wederdienstneming worden hernieuwd.

    De DGHR is de bevoegde overheid om, na advies van de korpscommandant en in functie van de behoeften, de wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren.

    Art. 12. Op eigen verzoek, kan de reserveofficier van de "getrainde reserve", gedurende de normale uitoefening van elke wederdienstneming, voor een maximum duur van twee jaar, tijdelijk opschorting van deze wederdienstneming bekomen volgens de voorschriften vastgesteld in een reglement.

    Afdeling V. - De verbreking van de dienstnemingen

    en wederdienstnemingen

    Art. 13. Voor de kandidaat-reservemilitair, in het geval bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, van de wet, maakt, al naargelang het geval, de commandant van het organisme waar betrokkene zijn basisopleiding, zijn gespecialiseerde professionele vorming, zijn stage- of evaluatieperiode doorloopt, een omstandig verslag op waarin zijn opgenomen :

  7. een uiteenzetting van de feiten;

  8. een met redenen omkleed advies over hun ernst;

  9. een voorstel om de betrokkene voor een onderzoeksraad te doen verschijnen.

    Wanneer de onderzoeksraad oordeelt dat de feiten ernstig zijn en niet overeen te brengen zijn met de staat van militair, kan de overheid bedoeld in artikel 32, § 2, van de wet, de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming uitspreken.

    Art. 14. Gedurende de uitvoering van de wederdienstneming, in het geval bedoeld in artikel 32, § 1, 1°...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT