3 AUGUSTUS 2007. - Koninklijk besluit betreffende de preventie en het herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

  1. Doel van het koninklijk besluit

    Dit koninklijk besluit strekt ertoe de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1) om te zetten in Belgisch recht voor wat betreft preventie en herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten.

    De Richtlijn streeft preventie en herstel van milieuschade na op basis van het beginsel de "vervuiler betaalt". Hiertoe voert de Richtlijn een administratiefrechtelijk systeem van preventie- en herstelplichten in, die rusten op de exploitant wiens activiteiten milieuschade of een onmiddellijke dreiging van milieuschade veroorzaken. In eerste instantie geldt er voor de exploitant een zelfstandige verplichting om de nodige preventie- en/of herstelmaatregelen te ondernemen. De overheid kan de exploitant ook bevelen de nodige maatregelen te treffen en desnoods - bijv. in geval van verzuim - zelf preventie- en herstelmaatregelen uitvoeren.

    De exploitant draagt de kosten van de preventie- en/of herstelmaatregelen. Indien de overheid (noodgedwongen) zelf preventie- en/of herstelmaatregelen uitvoert, verhaalt ze haar kosten op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt.

    De exploitant zal evenwel niet in alle omstandigheden moeten instaan voor de kosten. Dit is het geval wanneer één van de verweermiddelen (de zgn. derdeschadeveroorzaker, de dwingende overheidsinstructie en de permit en state of the art defences) kan worden ingeroepen, van toepassing op herstelmaatregelen.

    Het voormeld regime geldt niet voor alle milieuschadetypes die worden veroorzaakt door om het even welke activiteit of gebeurtenis. Zowel wat de schade als wat de schadeveroorzakende activiteit betreft, gelden er beperkingen. Onder de Richtlijn wordt enkel schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, schade aan wateren en bodemschade als milieuschade weerhouden. Ook moet een beroepsactiviteit aan de oorzaak van de milieuschade liggen. In bijlage III van de Richtlijn wordt op indirecte wijze - door verwijzing naar (bijlagen van) andere Europese Richtlijnen - een reeks milieugevaarlijke beroepsactiviteiten opgesomd. Welnu, het regime van preventie- en herstelplichten treedt vooreerst in werking wanneer (een onmiddellijke dreiging voor) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, schade aan wateren of bodemschade wordt veroorzaakt door de in bijlage III bedoelde beroepsactiviteiten. De exploitanten van deze milieugevaarlijke beroepsactiviteiten dienen hierbij niet noodzakelijk een fout te hebben gemaakt. Tevens vindt de Richtlijn toepassing wanneer de exploitant van een andere (niet in bijlage III genoemde) beroepsactiviteit door fout of nalatigheid schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats of een onmiddellijke dreiging daartoe veroorzaakt.

    De Richtlijn zal geen toepassing vinden wanneer de (onmiddellijke dreiging voor) milieuschade het gevolg is van een overmachtsituatie (natuurrampen, oorlog,) of wanneer de milieuschade al binnen de werkingssfeer valt van één van de in bijlage IV en V genoemde internationale aansprakelijkheidsovereenkomsten inzake transport van gevaarlijke stoffen, olieverontreiniging en nucleaire activiteiten. Tevens werkt de Richtlijn niet retroactief. Tot slot is de Richtlijn niet van toepassing op schade veroorzaakt door een emissie, gebeurtenis of incident die/dat meer dan 30 jaar geleden heeft plaatsgevonden.

    De lidstaten dienen één of meerdere overheidsinstanties aan te duiden die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de taken waarin de Richtlijn voorziet.

    Nu de bescherming van het milieu - een publiek goed - in eerste instantie door de overheid moet worden ter harte genomen, is ervoor geopteerd derden-belanghebbenden (schadelijders en milieuorganisaties) geen rechtstreekse vorderingsmogelijkheid tegen de milieuverontreiniger te verschaffen. Wel wordt de schadelijders een inspraakmogelijkheid verleend. Meer bepaald, kunnen schadelijders aan de bevoegde overheidsinstantie opmerkingen maken inzake verontreinigingsgevallen en haar verzoeken om maatregelen te treffen. De betrokkene kan het handelen of het verzuim van de overheid aanvechten via een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie.

    Wanneer milieuschade de landsgrenzen overschrijdt of dreigt te overschrijden, voorziet de Richtlijn in samenwerkings- en informatieplichten tussen de lidstaten.

    Lidstaten kunnen desgewenst strengere bepalingen dan de Richtlijn handhaven of invoeren.

    Zoals gezegd zijn de milieugevaarlijke beroepsactiviteiten die onder het objectief aansprakelijkheidsregime van de Richtlijn vallen opgesomd in bijlage III bij de Richtlijn. In bijlage III punt 10 en punt 11 worden verschillende activiteiten met GGO's omschreven : enerzijds het ingeperkt gebruik, met inbegrip van het vervoer, van GGO's, anderzijds de doelbewuste introductie van GGO's, daarin begrepen het vervoer en het in de handel brengen van GGO's.

    In de federale bevoegdheidsstudie (2) en het advies van de Raad van State (3) werd aangegeven dat het in de handel brengen van GGO's tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Voornaamste aanknopingspunt hiervoor is de bevoegdheid inzake het vaststellen van productnormen (artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1° BWHI). De gewesten worden weliswaar betrokken bij het in de handel brengen van GGO's ingevolge het gemeenschappelijk evaluatiesysteem ingesteld door het Samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 (4) en de te volgen procedure voor het in de handel brengen van GGO's als product of in producten zoals geregeld door het koninklijk besluit van 21 februari 2005 (5). Gezien de federale bevoegdheid op basis van artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1° BWHI, oordeelde de Raad van State dat de federale overheid bevoegd moet worden geacht inzake het voorkomen en herstellen van milieuschade, tot het nemen van preventieve maatregelen en van herstelmaatregelen die betrekking hebben op het enkele feit van het in de handel brengen van GGO's.

    Met betrekking tot de doelbewuste introductie in het leefmilieu van GGO's oordeelde de Raad van State dat, aangezien deze beroepsactiviteit niet valt onder de federale milieubevoegdheden opgesomd onder artikel 6, § 1, II, tweede lid en III BWHI (maar eerder een bevoegdheid inzake volksgezondheid uitmaakt), de federale overheid niet de bevoegde overheid is om de Richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid voor deze beroepsactiviteit om te zetten.

    De Raad oordeelt verder dat niets er zich evenwel tegen verzet dat, als de federale overheid een activiteit regelt op grond van haar bevoegdheid, anders dan in het domein van het leefmilieu en het natuurbehoud (bijvoorbeeld volksgezondheid), ze rekening houdt met milieuoverwegingen, in het bijzonder om milieuschade te voorkomen die dergelijke activiteit mogelijks kan veroorzaken. Aldus zal zij, indien het een activiteit betreft die valt onder de toepassing van de Richtlijn milieuschade, noodgedwongen bijdragen tot een wezenlijke toepassing van die Richtlijn.

    Op basis van het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten, regelt de federale overheid de beroepsactiviteit die doelbewuste introductie van GGO's in het milieu omvat. De autorisaties omvatten per definitie ook preventieve bepalingen. In het licht van de opmerkingen van de Raad van State dient daarom, in dit Verslag aan de Koning, opgemerkt te worden dat deze preventieve bepalingen geen afbreuk mogen doen aan de reglementering die de gewesten voorzien met betrekking tot preventie van milieuschade veroorzaakt door bewuste introductie van GGO's in het leefmilieu.

    Gezien het voorgaande en het advies van de Raad van State, zou het nuttig zijn een nieuw samenwerkingsakkoord of wijziging van het bestaand samenwerkingakkoord te sluiten ten einde de praktische gevallen coherent te regelen.

  2. Toelichting bij een aantal artikelen.

    Art. 2.

    Gezien het risico in de toekomst op onvolledigheid en achterhaalde bepalingen, lijkt het aangewezen om bij de definities in artikel 2, 3°, 5° tot 7°, de interne omzettingswetgeving van de gewesten niet expliciet op te lijsten, maar in algemene termen te verwijzen naar de omzettingsbepalingen in België.

    Met betrekking tot de definitie van exploitant dient gezegd dat de Richtlijn een zeer brede omschrijving hanteert, die in de nationale omzettingswetgeving niet kan worden verengd. De definitie hanteert enerzijds een feitelijk criterium (diegene die de beroepsactiviteit verricht of regelt of een doorslaggevende economische zeggenschap heeft over het technisch functioneren ervan) en anderzijds een formeel criterium (de vergunninghouder of diegene die de activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet). Derhalve is het denkbaar dat in bepaalde gevallen verschillende personen of instanties als 'exploitant' zouden kunnen worden aangeduid, hetgeen de werkbaarheid (met in het bijzonder de snelle en efficiënte uitvoering van preventiemaatregelen) niet steeds zal ten goede komen. Er mag worden aangenomen dat ten behoeve van de administratieve praktijk richtsnoeren voor het richten van een preventiebevel aan één van de potentiële exploitanten kunnen worden geformuleerd (in een M.B. of een omzendbrief). Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan een cascadesysteem. Enkel moet men er zorg voor dragen dat geen personen of instanties worden uitgesloten die mogelijkerwijs worden geviseerd door de exploitantdefinitie uit de Richtlijn.

    Art. 3.

    In artikel 3 wordt verduidelijkt in welke omstandigheden dit koninklijk besluit van toepassing is.

    Het koninklijk besluit is van toepassing op preventie- en herstelmaatregelen bij schade veroorzaakt door...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT