Wet tot wijziging van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen, de 26 mars 2014

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen

Art. 2. In artikel 2 van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. in het vierde streepje, worden de woorden "de minister van Justitie" vervangen door de woorden ", binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, de dienst internationaal humanitair recht, aangewezen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 houdende oprichting van een dienst internationaal humanitair recht";

  2. tussen het vijfde en het zesde streepje wordt een streepje ingevoegd, luidende :

    "-"het Openbaar ministerie" : de federale procureur;".

    Art. 3. Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

    "Art. 5. De centrale autoriteit is bevoegd om de verzoeken uitgaande van het Hof in ontvangst te nemen, om de verzoeken om samenwerking uitgaande van de bevoegde Belgische autoriteiten over te zenden aan het Hof en om, overeenkomstig artikel 10 van deze wet, elke informatie van gerechtelijke aard die onder de bevoegdheid van het Hof zou kunnen vallen, over te zenden aan het Hof. Zij staat in voor de opvolging ervan.".

    Art. 4. In artikel 7, eerste zin, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  3. het woord "gerechtelijke" wordt geschrapt;

  4. het woord "bevoegde" wordt ingevoegd tussen het woord "De" en het woord "Belgische".

    Art. 5. In artikel 13 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  5. in § 4 wordt het woord "verdachte" telkens vervangen door de woorden "aangehouden persoon";

  6. in de Franse tekst van § 4, eerste lid, tweede zin, wordt het woord "Celui-ci" vervangen door het woord "Celle-ci";

  7. in § 4, tweede lid, wordt de zin "De kamer van inbeschuldigingstelling hoort het openbaar ministerie, de verdachte en zijn raadsman binnen vier dagen te rekenen van het ingestelde beroep en doet uiterlijk binnen acht dagen uitspraak." vervangen door de zin "De kamer van inbeschuldigingstelling hoort het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman en doet uiterlijk binnen vijftien dagen te rekenen van de instelling van het beroep.";

  8. paragraaf 4 wordt aangevuld met twee leden, luidende :

    "Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan geen cassatieberoep worden ingesteld.

    De overdracht van de aangehouden persoon kan pas plaatsvinden wanneer de beslissing die het verzoek om aanhouding en overdracht uitvoerbaar verklaart, definitief is geworden.";

  9. in § 5 worden de woorden "non bis in idem" vervangen door de woorden "ne bis in idem".

    Art. 6. In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  10. in § 2 wordt de volgende zin ingevoegd tussen de eerste en de tweede zin :

    "Met inachtneming van artikel 55, § 2, van het Statuut hoort de onderzoeksrechter de betrokkene teneinde na te gaan of er geen dwaling betreffende de persoon bestaat en of de stukken bedoeld in artikel 92, § 2, van het Statuut zijn overgelegd.";

  11. in § 2 wordt de derde zin opgeheven;

  12. paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :

    "Tegen het bevel tot aanhouding kan geen beroep worden ingesteld.";

  13. in § 3, eerste zin, worden de woorden "De centrale autoriteit wordt van de voorlopige aanhouding in kennis gesteld" vervangen door de woorden "Het openbaar ministerie stelt de centrale autoriteit onverwijld in kennis van de voorlopige aanhouding.";

  14. in § 3, tweede zin, wordt het woord "Zij" vervangen door de woorden "De centrale autoriteit";

  15. de §§ 4 en 5 worden opgeheven.

    Art. 7. In dezelfde wet wordt het opschrift van titel II, hoofdstuk IV, afdeling III vervangen als volgt : "Verzoek tot voorlopige invrijheidstelling.".

    Art. 8. In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  16. in § 1 worden de woorden "tot invrijheidstelling" opgeheven;

  17. in § 2 wordt de volgende zin ingevoegd tussen de eerste en de tweede zin :

    "De centrale autoriteit zendt de aanbevelingen van het Hof over aan de kamer van inbeschuldigingstelling door tussenkomst van het openbaar ministerie.";

  18. paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :

    " § 3. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de indiening van het verzoek, na het openbaar ministerie, de aangehouden persoon en zijn raadsman te hebben gehoord. Die termijn wordt echter geschorst tijdens de in § 2 bedoelde raadpleging van de kamer van vooronderzoek van het Hof. De kamer van inbeschuldigingstelling overweegt, gelet op de ernst van de ten laste gelegde misdaden, of een dringende noodzakelijkheid en uitzonderlijke omstandigheden de voorlopige invrijheidstelling verantwoorden. De kamer van inbeschuldigingstelling is niet gemachtigd om te onderzoeken of het Hof het bevel tot aanhouding op geldige wijze heeft uitgevaardigd. Ingeval de betwisting van de voorlopige aanhouding gegrond is op de niet-naleving van het beginsel ne bis in idem wordt de termijn waarbinnen de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak moet doen over dat punt geschorst voor de duur van de in artikel 89, § 2, van het Statuut bedoelde raadplegingen tussen de centrale autoriteit en het Hof.";

  19. in § 4 wordt voor het eerste lid een lid ingevoegd, luidende :

    "In geval van voorlopige invrijheidstelling stelt de kamer van inbeschuldigingstelling de voorwaarden teneinde te waarborgen dat België zijn verplichting om de persoon aan het Hof over te dragen, kan nakomen. Wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd, vaardigt de onderzoeksrechter, op vordering van het openbaar ministerie, een bevel tot aanhouding uit.";

  20. het artikel wordt aangevuld met de §§ 5 tot 7, luidende :

    " § 5. Tegen de door de kamer van inbeschuldigingstelling genomen beslissing kan cassatieberoep worden ingesteld op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 31 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.

    De aangehouden persoon blijft in hechtenis tot de beslissing over het cassatieberoep, voor zover zij binnen de termijn van vijftien dagen van de verklaring van cassatieberoep geschiedt; de persoon wordt in vrijheid gesteld als de beslissing niet binnen die termijn gewezen is.

    § 6. Wanneer het in § 1 bedoelde verzoekschrift wordt verworpen, kan de aangehouden persoon pas een nieuw verzoek tot invrijheidstelling indienen na het verstrijken van een termijn van een maand te rekenen van het arrest tot verwerping.

    § 7. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het bevel tot aanhouding dat wordt bedoeld in § 4, eerste lid, in fine.".

    Art. 9. In titel II, hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een nieuwe afdeling IV ingevoegd, die bestaat uit de bestaande artikelen 17 en 18, luidende "Overdracht van de aangehouden persoon.".

    Art. 10. In titel II, hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een afdeling V ingevoegd, die bestaat uit het bestaande artikel 19, luidende "Specialiteitsbeginsel.".

    Art. 11. De huidige afdeling IV van titel II, hoofdstuk IV, van dezelfde wet wordt afdeling VI. Deze afdeling bestaat uit het huidige artikel 20.

    Art. 12. In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  21. het huidige artikel 20 wordt het nieuwe artikel 20, § 1;

  22. het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende :

    " § 2. Op verzoek van het Hof, ingediend overeenkomstig artikel 93, § 7, a), van het Statuut stemt de centrale autoriteit in met het vervoer over het Belgische grondgebied van iedere in het buitenland gedetineerde persoon, in het kader van de tenuitvoerlegging van een verzoek tot wederzijdse rechtshulp als bedoeld in voormelde bepaling van het Statuut. Overeenkomstig artikel 93, § 7, b), van het Statuut, heeft het bevel tot aanhouding van de betrokkene uitwerking op het Belgische grondgebied tijdens de tijd die nodig is voor zijn doortocht."

    Art. 13. In titel II van dezelfde wet wordt een hoofdstuk IVbis ingevoegd, luidende : "Voorlopige invrijheidstelling en dagvaarding tot verschijning".

    Art. 14. In hoofdstuk IVbis, ingevoegd bij artikel 13, wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidende :

    "Art. 20bis. § 1. Met de instemming van de centrale autoriteit en overeenkomstig regel 119 van het Reglement voor de proces- en de bewijsvoering, kan een persoon in België een voorlopige invrijheidstelling die wordt bedoeld in artikel 60 van het Statuut, genieten, in voorkomend geval onder de door het Hof opgelegde voorwaarden.

    § 2. Wanneer de voorwaarden waaraan de voorlopige invrijheidstelling onderworpen is, niet worden nageleefd, kan de onderzoeksrechter op vordering van het openbaar ministerie, ambtshalve of op verzoek van de centrale autoriteit, een bevel tot aanhouding uitvaardigen tegen de voorlopig in vrijheid gestelde persoon. Zijn met redenen omklede beschikking, waartegen geen rechtsmiddel open staat, wordt onmiddellijk meegedeeld aan het openbaar ministerie. Dit laatste stelt onverwijld de centrale autoriteit ervan in kennis, die onmiddellijk het Hof ervan op de hoogte brengt.

    § 3. Het door de onderzoeksrechter uitgevaardigde bevel tot aanhouding is vijftien dagen geldig, te rekenen vanaf de tenuitvoerlegging ervan.

    De betrokkene wordt onder dezelfde voorwaarden opnieuw in vrijheid gesteld indien de centrale autoriteit, binnen die termijn, geen verzoek tot voorlopige aanhouding of verzoek tot aanhouding en overdracht heeft ontvangen, die respectievelijk in de artikelen 92 en 91 van het Statuut worden beoogd.".

    Art. 15. In hetzelfde hoofdstuk IVbis, wordt een artikel 20ter ingevoegd, luidende :

    "Art. 20ter. Met toepassing van artikel 58, § 7, van het Statuut kan het Hof een dagvaarding tot verschijning uitvaardigen tegen een persoon die zich op het Belgische grondgebied bevindt. De eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen die het Hof de betrokkene in dat kader oplegt, worden op...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT