10 APRIL 2014. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen (1)

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2. In artikel 160, § 8, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. het tweede lid wordt aangevuld met de woorden "of aangewezen";

  2. de paragraaf wordt aangevuld met drie leden, luidende :

    "De hoofdgriffier en de hoofdsecretaris die een griffie of een parketsecretariaat leiden waarvan de personeelsformatie meer dan honderd personeelsleden telt, worden aangewezen voor een hernieuwbaar mandaat van vijf jaar. De aanwijzing tot deze functie leidt van rechtswege tot de vacature van het ambt uitgeoefend op het tijdstip van de aanwijzing.

    De mandaathouder kan vragen dat een einde wordt gesteld aan zijn aanwijzing, mits een opzeggingstermijn van zes maanden. Indien de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, akkoord gaat, kan deze termijn worden ingekort.

    Op het einde van de periode van aanwijzing wordt de mandaathouder ter beschikking gesteld van zijn gerecht, parket of dienst van oorsprong, in voorkomend geval in overtal. Hij krijgt overeenkomstig artikel 372quinquies de bezoldiging terug die verbonden is aan de laatste functie waarin hij werd benoemd. Indien hij als hoofdgriffier of hoofdsecretaris was benoemd, is hij gemachtigd ten persoonlijken titel de titel verbonden aan die functie te dragen, en dit tot de dag van zijn inrustestelling, zijn ontslag, zijn afzetting of, in voorkomend geval, zijn benoeming in een ander ambt of functie.".

    Art. 3. In artikel 161 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden het derde en het vierde lid opgeheven.

    Art. 4. In artikel 163 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  3. in het eerste lid worden de woorden "of aangewezen" ingevoegd tussen de woorden "worden benoemd" en de woorden "in twee niveaus";

  4. in het tweede lid worden de woorden "of aangewezen" ingevoegd tussen de woorden "die benoemd" en de woorden "worden in niveau A".

    Art. 5. In artikel 172 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  5. in het eerste lid worden de woorden "of aangewezen" ingevoegd tussen de woorden "worden benoemd" en de woorden "in twee niveaus";

  6. in het tweede lid worden de woorden "of aangewezen" ingevoegd tussen de woorden "die benoemd" en de woorden "in niveau A".

    Art. 6. Artikel 262 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010 en 1 december 2013, wordt aangevuld met een § 3, luidende :

    " § 3. Om overeenkomstig artikel 160, § 8, derde lid, aangewezen te worden in een klasse van niveau A met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :

  7. vast benoemd zijn in het niveau A als lid van het gerechtspersoneel;

  8. beschikken over een niveau-anciënniteit van ten minste 6 jaar;

  9. en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt die wordt georganiseerd door Selor - het Selectiebureau van de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud op grond van een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie.

    De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel personeelslid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste niveau-anciënniteit.".

    Art. 7. Artikel 265 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 29 december 2010, wordt aangevuld met een § 3, luidende :

    " § 3. Om overeenkomstig artikel 160, § 8, derde lid, aangewezen te worden in een klasse van niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :

  10. vast benoemd zijn in het niveau A als lid van het gerechtspersoneel;

  11. beschikken over een niveau-anciënniteit van ten minste 6 jaar;

  12. en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt die wordt georganiseerd door Selor - het Selectiebureau van de federale overheid.

    De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud op grond van een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie.

    De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel personeelslid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste niveau-anciënniteit.".

    Art. 8. In artikel 274 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  13. in § 2, tweede lid, worden de woorden "of, in voorkomend geval, de aanwijzing" ingevoegd tussen de woorden "de benoeming" en de woorden "tot hoofdgriffier";

  14. in § 5 worden de woorden "of, in voorkomend geval, wijst aan" ingevoegd tussen de woorden "De Koning benoemt" en de woorden "uit de kandidaten".

    Art. 9. In artikel 276 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  15. in § 1 waarvan de bestaande tekst het enige lid zal vormen wordt het 2° vervangen als volgt :

    "2° wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddeschaal die hoger is dan die welke hij genoot; ze wordt "bevordering in weddeschaal" genoemd;"

  16. paragraaf 2 wordt opgeheven.

    Art. 10. In artikel 277 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  17. paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :

    " § 1. Om tot de klasse A2 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A1 hebben.

    Om tot de klasse A3 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste vier jaar anciënniteit in de klasse A2 hebben of ten minste zes jaar anciënniteit in de klasse A1 of ten minste zes jaar anciënniteit in de klassen A1 en A2 samen.

    Om tot de klasse A4 te worden bevorderd moet het personeelslid met de klasse A3 bekleed zijn.

    Om tot de klasse A5 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A4 hebben.";

  18. paragrafen 3 en 4 worden opgeheven.

    Art. 11. In deel II, boek I, titel IV, hoofdstuk VI, afdeling III van hetzelfde Wetboek, wordt onderafdeling II, die de artikelen 279 tot 287bis bevat, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 30 december 2009 en 31 december 2012, opgeheven.

    Art. 12. In deel II, boek I, titel IV, hoofdstuk VI, afdeling IV van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 287ter/1 ingevoegd, luidende :

    "Art. 287ter/1. § 1. In afwijking van artikel 287ter, wordt elke houder van een functie van hoofdgriffier of hoofdsecretaris, bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, tijdens zijn mandaat jaarlijks geëvalueerd door de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°. De eerste vier cycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De laatste cyclus eindigt zes maanden voor het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.

    § 2. De mandaathouder wordt geëvalueerd op de wijze waarop de dienst die hij leidt heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bepaald in het beheersplan, bedoeld in artikel 185/6, rekening houdend met de resultaatgebieden die in zijn functieprofiel nader worden bepaald.

    Hij wordt bovendien geëvalueerd op de wijze waarop hij zijn taak van evaluator heeft vervuld. De controle op deze taak wordt uitgevoerd volgens de regels die van toepassing zijn op de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen die geen mandaathouder zijn.

    In voorkomend geval wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins aan de geëvalueerde kan worden toegeschreven. In ieder geval houdt de evaluatie van de eigen bijdrage van de geëvalueerde rekening met wat redelijkerwijze van hem kan worden verwacht.

    § 3. Op het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de mandaathouder uit voor een evaluatiegesprek.

    Een personeelslid belast met personeelsaangelegenheden kan dit gesprek als secretaris bijwonen.

    In ieder geval heeft de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, een functioneringsgesprek met de te evalueren mandaathouder met het oog op zijn evaluatie.

    § 4. Na het evaluatiegesprek werkt de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, het evaluatieverslag af dat binnen twintig kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangstbewijs aan de geëvalueerde wordt bezorgd.

    Het model van het evaluatieverslag wordt door de Koning bepaald.

    De houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding "onvoldoende" of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of de vermelding "uitzonderlijk", kan, per aangetekende zending, beroep instellen bij de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater, binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het evaluatieverslag.

    Het beroep is opschortend. In voorkomend geval wordt het mandaat verlengd tot het einde van de beroepsprocedure bedoeld in artikel 287quater.

    § 5. Elke evaluatie wordt afgesloten met een van de volgende vermeldingen : "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren", of "onvoldoende".

    De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "onvoldoende" als eruit blijkt dat de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, klaarblijkelijk niet zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.

    De vermelding "onvoldoende" wordt bovendien toegekend als minder dan 70 % van de evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT