Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten erkend worden in het kader van de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen (VERTALING)., de 16 juillet 1998

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1. Het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, hierna het Instituut genoemd, erkent de leerovereenkomst die aan de in dit besluit bedoelde algemene voorwaarden voldoet, onder voorbehoud van de bijzondere voorwaarden die voor het aanleren van één of meerdere beroepen opgelegd zijn krachtens artikel 5, 2°, van het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, goedgekeurd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 4 mei 1995.

Art. 2. De leerovereenkomst moet betrekking hebben op het aanleren van een zelfstandig beroep dat vertegenwoordigd kan worden binnen de Hoge raad voor de middenstand.

Art. 3. Gelet op de vormingsmogelijkheden die eigen zijn aan de door het Instituut bepaalde beroepen, kan de toezicht-afgevaardigde ervoor zorgen dat de leerling een bijkomende opleiding i.v.m. bepaalde programmapunten wordt gegeven, hetzij door een ander bedrijfshoofd, hetzij aan de hand van bijkomende praktische cursussen die in de centra worden gegeven.

Art. 4. § 1. Het bedrijf moet als vormingsbedrijf erkend worden voor het beroep dat het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst krachtens het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bedrijven erkend worden voor de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen.

§ 2. Als het bedrijf een rechtspersoon is, moet de leerovereenkomst in zijn naam gesloten worden door de natuurlijke persoon die instaat voor het werkelijke beheer ervan en gemachtigd is om het te verbinden.

Art. 5. De leerling moet de volgende voorwaarden vervullen :

  1. hetzij de volle leeftijd van 15 jaar bereikt hebben en ten minste de eerste twee jaar middelbaar onderwijs gevolgd hebben, en voor het tweede jaar van dit onderwijs geslaagd zijn als hij beroepsonderwijs heeft gevolgd;

  2. hetzij aan de voltijdse leerplicht hebben voldaan zonder de onder punt 1° bedoelde opleidingsvoorwaarden te vervullen, voor zover hij voor de door het Instituut georganiseerde proef geslaagd is;

  3. hetzij voldoen aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden die opgelegd zijn krachtens artikel 5, 2°, van het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, goedgekeurd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 4 mei 1995;

  4. 5 jaar voor de vermoedelijke datum van sluiting van de overeenkomst, niet uitgesloten zijn krachtens artikel 22 en volgens de in artikel 25 bedoelde procedure.

    Art. 6. De minderjarige leerling mag de leerovereenkomst alleen sluiten en ontbinden, mits uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van zijn vader, moeder of voogd.

    Bij gebreke van deze machtiging kan de jeugdrechtbank beslissen op verzoek van het openbaar ministerie of van een gezinslid. De vader, moeder of voogd wordt vooraf gehoord of opgeroepen.

    Onder voorbehoud van wat voorafgaat, kan de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van een geschil betreffende de in dit besluit bedoelde overeenkomsten, een voogd ad hoc aanwijzen om de afwezige of verhinderde voogd in het geding te vervangen.

    Art. 7. De leerovereenkomst moet gelijkvormig zijn aan de door het Instituut bepaalde standaardovereenkomst en wordt ondertekend in aanwezigheid van de contracterende partijen en de toezicht-afgevaardigde. Iedere partij krijgt één exemplaar ervan.

    Het door het Instituut uitgewerkte vormingsprogramma betreffende het beroep wordt bij de gesloten overeenkomst gevoegd en maakt er noodzakelijk deel van uit.

    Art. 8. De leerovereenkomst loopt even lang als het door de toezicht-afgevaardigde opgemaakte vormingsplan.

    In geval van verbreking van de overeenkomst moet de latere overeenkomst even lang duren als de nog te volgen opleiding.

    Art. 9. De leerovereenkomst voorziet in een proefperiode van drie maanden.

    Art. 10. Aan de hand van het bij de aanvraag om erkenning van de overeenkomst gevoegde dossier moet met name kunnen worden nagegaan of :

  5. de overeenkomst gelijkvormig is aan de in artikel 7 bedoelde standaardovereenkomst;

  6. het bedrijf erkend is voor het beroep dat het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst;

  7. de leerling de in artikel 5 bedoelde voorwaarden vervult;

  8. de duur van de overeenkomst overeenstemt met die vermeld in het vormingsplan;

  9. de leerling ingeschreven is op de werknemerslijst die overgemaakt wordt aan de Interbedrijfsgeneeskundige dienst.

    Het bij de erkenningsaanvraag gevoegde dossier wordt aan het Instituut overgemaakt binnen twee maanden na de datum waarop de overeenkomst begint te lopen.

    Het Instituut beslist over de erkenningsaanvraag uiterlijk binnen de maand van ontvangst van het dossier. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de partijen. Deze kunnen beroep instellen overeenkomstig artikel 28.

    Art. 11. De contracterende partijen verbinden zich ertoe de toezicht-afgevaardigde onmiddellijk kennis te geven van alle moeilijkheden die bij de uitvoering van de overeenkomst ontstaan.

    De toezicht-afgevaardigde treedt op als bemiddelaar in geval van meningsverschil tussen de partijen. Als hij geen akkoord bereikt of als de opgeroepen partijen of één ervan niet opdaagt, stuurt hij binnen veertien dagen een verslag aan het Instituut, samen met de notulen van het verhoor van de partijen.

    Art. 12. De handelingen die uit de leerovereenkomst voortvloeien, verjaren één jaar na afloop van de overeenkomst of vijf jaar na het feit waardoor ze zijn ontstaan, waarbij deze laatste termijn niet langer mag lopen dan één jaar na de beëindiging van de leerovereenkomst.

    HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de partijen.

    Art. 13. Het bedrijfshoofd en de leerling zijn elkaar eerbied en achting verschuldigd. Zolang de overeenkomst loopt, moeten ze de welvoeglijkheid en goede zeden in acht nemen en waarborgen.

    Art. 14. Het bedrijfshoofd moet :

  10. ervoor zorgen dat de leerling de opleiding krijgt waarin het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT