Koninklijk besluit tot wijziging van de bepalingen inzake de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het KB/WIB 92, de 19 mai 2022

Artikel 1. In artikel 952, van het KB/WIB 92, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 augustus 2006 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. in paragraaf 1, derde lid, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt:

    "5° a) de in artikel 2755, § 1, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht;

  2. de in artikel 2755, § 2, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin nachtarbeid wordt verricht;

  3. de in artikel 2755, § 3, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht in een volcontinu arbeidssysteem;

  4. de in artikel 2755, § 4, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin wordt gewerkt onder het regime van systeemvaart;

  5. de in artikel 2755, § 5, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin in ploegverband werken in onroerende staat op locatie worden verricht;";

  6. in paragraaf 3, eerste lid, c), wordt de bepaling onder 7° vervangen als volgt:

    "7° voor de in § 1, derde lid, 5°, a), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

    - 22,8 pct. van de van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 2755, § 1, van hetzelfde Wetboek, bedoelde werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

    - de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 2755, § 1, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;";

  7. in paragraaf 3, eerste lid, c), worden de bepalingen onder 7° /1, 7° /2, 7° /3 en 7° /4 ingevoegd, luidende:

    "7° /1 voor de in § 1, derde lid, 5°, b), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

    - 22,8 pct. van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 2755, § 2, van hetzelfde Wetboek bedoelde werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

    - de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 2755, § 2, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

    7° /2 voor de in § 1, derde lid, 5°, c), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

    - 25 pct. van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 2755, § 3, van hetzelfde Wetboek, bedoelde werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

    - de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 2755, § 3, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

    7° /3 voor de in § 1, derde lid, 5°, d), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

    - 22,8 pct. van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 2755, § 4, van hetzelfde Wetboek bedoelde werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

    - de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 2755, § 4, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

    7° /4 voor de in § 1, derde lid, 5°, e), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

    - 18 pct., van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 2755, § 5, van hetzelfde Wetboek bedoelde werknemers met uitsluiting van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT