Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, de 27 octobre 2020

Artikel 1. In artikel 22 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juli 2006 en van 31 juli 2009, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 2. Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juli 2006 en van 31 juli 2009, wordt opgeheven.

Art. 3. In artikel 25 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. in het tweede lid, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt :

    "5° de afwezigheden wegens ziekte;" ;

  2. het tweede lid wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende:

    "6° de volledige werkverwijdering bedoeld in artikel 28;";

  3. het derde lid wordt opgeheven;

  4. in het vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "en het derde " opgeheven.

    Art. 4. In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de woorden "De artikelen 21 tot 23" vervangen door de woorden "De artikelen 21 en 22".

    Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020.

    Het recht op de verlenging van de periode van arbeidsonderbreking na de negende week met een bijkomende week overeenkomstig artikel 25, derde lid, van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, zoals bepaald vóór de inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing op het vrouwelijk personeelslid die, op grond van artikel 25, tweede lid, 5°, van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan zoals bepaald na de inwerkingtreding van dit besluit, niet kan genieten van de verlenging van de postnatale rust, met meer dan vier weken, of meer dan zes weken in geval van de geboorte van een meerling.

    Art. 6. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

    Handtekening

    Gegeven te Brussel, 27 oktober 2020.

    FILIP

    Van Koningswege :

    De Minister van Justitie,

    V. VAN QUICKENBORNE

    Aanhef

    FILIP, Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

    Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, artikel 353bis, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wetten van 24...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT