Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen met betrekking tot de invloed van de bijdragen op de pensioenen, de 14 février 2018

Artikel 1. In artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. het eerste en het tweede lid vormen paragraaf 1;

  2. in het eerste lid, dat paragraaf 1, eerste lid, wordt, worden de woorden " in artikel 15, § 1, 2° en 3°, "vervangen door de woorden " in artikel 15, § 1, eerste lid, 2° en 3°, ";

  3. het tweede lid, 2°, dat paragraaf 1, tweede lid, 2°, wordt, wordt vervangen als volgt :

    "2° de betaling van de voorlopige bijdragen beoogd in artikel 11, § 3, en in artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38.";

  4. het derde lid en het vierde lid vormen paragraaf 2;

  5. het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 3 en 4, luidende :

    " § 3. Wanneer de zelfstandige verkregen heeft dat de regularisatie van de bijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, niet wordt toegepast overeenkomstig artikel 11, § 5, vierde lid, van hetzelfde besluit, dan gelden de voorlopige bijdragen die betaald werden overeenkomstig artikel 11, § 3, en artikel 13bis, § 2, van hetzelfde besluit, als bewijs van de beroepsbezigheid als zelfstandige.

    In dat geval blijven de rechten op pensioen verworven op de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen ten belope van de voorlopige bijdragen die de zelfstandige betaald heeft.

    § 4. Wanneer de zelfstandige, voor een bepaald jaar, de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald heeft na het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds hem de bijdrage-afrekening heeft toegezonden welke uit die regularisatie voortspruit, doch binnen de 12 daaropvolgende maanden, dan gelden de voorlopige bijdragen die betaald werden overeenkomstig artikel 11, § 3, en artikel 13bis, § 2, van hetzelfde besluit, als bewijs van de beroepsbezigheid als zelfstandige.

    In dat geval blijven de rechten op pensioen verworven op de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen ten belope van de voorlopige bijdragen die de zelfstandige betaald heeft .".

    Art. 2. Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1990, wordt vervangen als volgt :

    " § 1. Indien, op de datum waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat, bijdragen bedoeld in artikel 13, §§ 1 en 2, in hoofdsom of toebehoren, verschuldigd blijven, kan de regularisatie van deze toestand slechts een weerslag hebben op het recht op uitkeringen ten vroegste de eerste van de maand volgend op die tijdens welke de totaliteit van de verschuldigde bijdragen werd betaald.

    § 2. Onverminderd § 1, indien de zelfstandige, voor een bepaald jaar, de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald heeft vóór het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds hem de bijdrage-afrekening heeft toegezonden welke uit die regularisatie voortspruit, dan heeft deze toestand een weerslag op het recht op uitkeringen vanaf de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen, voor zover de totaliteit van de verschuldigde regularisatiebijdragen werd betaald.

    § 3.Indien de zelfstandige, voor een bepaald jaar, de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald heeft na het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds hem de bijdrage-afrekening heeft toegezonden welke uit die regularisatie voortspruit, dat gelegen is na de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen, dan kan deze toestand slechts een weerslag hebben op het recht op uitkeringen ten vroegste de eerste van de maand volgend op die tijdens welke de totaliteit van de verschuldigde regularisatiebijdragen werd betaald.".

    Art. 3. In artikel 35, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  6. in de bepaling onder 1° worden de woorden "weerhouden wordt met het oog op de toepassing van artikel 11, § 3," vervangen door de woorden "in aanmerking genomen wordt met het oog op de toepassing van artikel 11, § 3, derde lid,";

  7. in de bepaling onder 3° worden de woorden "in uitvoering van artikel 11, § 3," vervangen door de woorden "in uitvoering van artikel 11, § 3, derde lid,".

    Art. 4. In artikel 41, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  8. in het eerste lid, eerste streepje, worden de woorden "in de zin van artikel 11" vervangen door de woorden "zoals bedoeld in het artikel 11, § 3, eerste tot het vierde lid";

  9. het tweede lid wordt vervangen als volgt :

    " Wanneer er, wegens de stopzetting van de bezigheid, geen refertejaar meer is zoals bedoeld in artikel 11, § 3, eerste tot het vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 met vier kwartalen onderwerping, betaalt de belanghebbende de bijdragen waarvan sprake is in vorig lid, berekend op grond van de bedrijfsinkomsten in de zin van artikel 11, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, die betrekking hebben op het laatste bijdragejaar dat vier kwartalen onderwerping telt.".

  10. in het derde lid, worden de woorden "vastgesteld is...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT