Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, de 21 mars 2019

HOOFDSTUK 1. - Het mobiliteitsbudget

Artikel 1. Het mobiliteitsbudget, na aftrek, in voorkomend geval, van het deel gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en van de bijhorende kosten, wordt in zijn geheel in een virtuele vorm ter beschikking gesteld van de begunstigde werknemer.

Art. 2. De werkgever informeert de werknemers over de duurzame vervoermiddelen die hij aanvaardt om te financieren door middel van het mobiliteitsbudget.

Art. 3. De werknemer heeft op ieder ogenblik toegang tot de inlichtingen betreffende de stand van zijn mobiliteitsbudget, in het bijzonder:

- zijn identificatiegegevens in de vorm van zijn identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;

- de functiecategorie waartoe hij behoort;

- de datum vanaf dewelke hij tot de voornoemde functiecategorie behoort;

- het bedrag van het mobiliteitsbudget dat hem werd toegekend, na aftrek, in voorkomend geval, van het deel gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en van de bijhorende kosten;

- de inventaris van de duurzame vervoermiddelen die reeds gefinancierd werden;

- details over de toewijzing van de uitgaven in functie van de keuzes gemaakt door de werknemer;

- de datum waarop de duurzame vervoermiddelen gefinancierd werden;

- de kosten voor het beheer van het mobiliteitsbudget;

- de geldigheidsdatum van het mobiliteitsbudget;

- het beschikbaar saldo;

- de aanpassingen van het bedrag van het budget bij een functieverandering of een bevordering.

Art. 4. De werkgever bepaalt de rechtvaardigingsstukken die aan hem moeten worden voorgelegd door de werknemer om de financiering van de duurzame vervoermiddelen te bewijzen.

Art. 5. Indien gebruik wordt gemaakt van een betaalkaart of van een applicatie, neemt de werkgever de nodige maatregelen opdat deze instrumenten enkel kunnen worden gebruikt voor de financiering van de duurzame vervoermiddelen die hij heeft goedgekeurd.

Art. 6. In de hypothese van een overconsumptie van het mobiliteitsbudget door de werknemer, vastgesteld bij het einde van de arbeidsrelatie dat plaatsvindt vóór het einde van de geldigheidsduur van het mobiliteitsbudget of binnen de maand waarin de werknemer een nieuwe functie uitoefent waarvoor hij recht heeft op een bedrijfswagen van een lagere categorie of hij geen recht meer heeft op een bedrijfswagen binnen het loonsysteem van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT