Koninklijk besluit houdende toekenning, ingevolge de COVID-19-pandemie, van een aanvullende crisisuitkering aan sommige arbeidsongeschikt erkende zelfstandigen en meewerkende echtgenoten, de 15 septembre 2020

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  1. "wet van 2 augustus 1971": de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld;

  2. "wet van 23 maart 2020": de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen;

  3. "koninklijk besluit van 20 juli 1971": het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;

  4. "koninklijk besluit van 25 november 1991": het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;

  5. "koninklijk besluit van 3 juli 1996": het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 2. Zijn gerechtigd op een aanvullende crisisuitkering overeenkomstig de bepalingen van dit besluit:

  1. de gerechtigden bedoeld in artikel 3, 1° en 4°, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971, op voorwaarde dat hun arbeidsongeschiktheid aanvat ten vroegste vanaf 1 maart 2020 en zij niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in, al naargelang het geval, artikel 225, artikel 226 of artikel 226bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996;

  2. de niet onder a) bedoelde gerechtigden die de activiteit verricht overeenkomstig artikel 23 of artikel 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 ten vroegste vanaf 1 maart 2020 gedurende minstens zeven opeenvolgende kalenderdagen stopzetten en niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in, al naargelang het geval, artikel 225, artikel 226 of artikel 226bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.

    Art. 3. De aanvullende crisisuitkering wordt toegekend:

  3. voor elke dag waarvoor de gerechtigde bedoeld in artikel 2, a) recht heeft op de primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971;

  4. voor elke dag van stopzetting van de activiteit waarvoor de gerechtigde bedoeld in artikel 2, b) recht heeft op, al naargelang het geval, de primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 of de invaliditeitsuitkering bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971. De toekenning van de aanvullende crisisuitkering wordt echter geweigerd als de gerechtigde met toepassing van artikel 61, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 25 november 1991 uitkeringen als tijdelijk werkloze geniet.

    Art. 4. Het dagbedrag van de aanvullende crisisuitkering bedoeld in artikel 3 is gelijk aan het verschil van 49,68 euro en het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 of het bedrag van de invaliditeitsuitkering bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 waarop de gerechtigde, al naargelang het geval, aanspraak kan maken.

    Het voormelde bedrag van 49,68 euro is gekoppeld aan de spilindex geldend op 1 maart 2020. Het wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.

    Art. 5. Voor zover er niet van wordt afgeweken door de bepalingen van dit besluit, zijn de bepalingen van titel I van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 die betrekking hebben op de uitkeringsverzekering, van toepassing op de toekenning van de aanvullende crisisuitkering bedoeld in artikel 3.

    Art. 6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020.

    Uiterlijk drie maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, betalen de verzekeringsinstellingen de aanvullende crisisuitkering bedoeld in artikel 3 uit voor de periode van arbeidsongeschiktheid die deze betaaldatum voorafgaat.

    De aanvullende crisisuitkering bedoeld in artikel 3 wordt niet langer toegekend voor de periode van arbeidsongeschiktheid die zich bevindt na 31 december 2020.

    Art. 7. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

    Handtekening

    Gegeven te Brussel, 15 september 2020.

    FILIP

    Van Koningswege :

    De Minister van Sociale Zaken,

    M. DE BLOCK

    De Minister van Zelfstandigen,

    D. DUCARME

    Aanhef

    FILIP, Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

    Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 86, § 3, gewijzigd bij de wetten van 22 augustus 2002, 29 maart 2012 en 7 mei 2019;

    Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen, gegeven op 9...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT