Koninklijk besluit houdende bijzondere maatregelen tot verlenging van bepaalde reglementaire termijnen in verband met de voor de complianceofficers en de tussenpersonen uit de financiële en de verzekeringssector geldende vereisten inzake beroepskennis, met het oog op de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-Epidemie, de 8 juin 2020

Artikel 1. De termijn van een jaar als bedoeld in artikel 13, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 2019 tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, wordt met vier maanden verlengd voor de volgende personen in contact met het publiek in opleiding :

- de personen die tussen 18 maart 2020 en 30 juni 2020 in die hoedanigheid zijn aangewezen;

- de personen die, op datum van 18 maart 2020, sinds minder dan een jaar in die hoedanigheid zijn aangewezen.

Art. 2. Onverminderd hun bijscholingsverplichtingen voor de bijscholingsperiode die onmiddellijk volgt op de in dit artikel bedoelde bijscholingsperiode, beschikken de personen die, onder het toezicht van de FSMA, aan de verplichting tot bijscholing van hun beroepskennis zijn onderworpen, en van wie de bijscholingsperiode op 31 december 2020 verstrijkt, over een bijkomende termijn van vier maanden om het vereiste aantal punten of uren te behalen.

Art. 3. Artikel 1 van dit besluit treedt in werking op 18 maart 2020.

Art. 4. De minister bevoegd voor Economie en Consumenten, de minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Handtekening

Brussel, 8 juni 2020.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Werk, Economie en Consumenten,

N. MUYLLE

De Minister van Financiën,

A. DE CROO

De Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie

D. DUCARME

Aanhef

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, de artikelen 64, derde lid, en 87bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 en gewijzigd bij de wetten van 30 juli 2013 en 19 april 2014;

Gelet op de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, de artikelen 8, eerste lid, 1°, en tweede lid, en 9, 3°, ingevoegd bij de wet van 2 mei 2019;

Gelet op de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, de artikelen 266, eerste lid, 1°, en 267, eerste lid, 2° ;

Gelet op het Wetboek van economisch recht, de artikelen VII. 180, § 2, 2° en 3°, VII. 181, § 1, 1°, en § 2, 1°, gewijzigd bij de wetten van 26 oktober 2015 en 18 april 2017, VII. 184, § 1, tweede lid, 2° en 3°, VII. 186, § 1, eerste lid, 1°, en § 2, 1°, gewijzigd bij de wet van 26 oktober 2015, en VII. 187, § 1, 1° ;

Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de COVID-19-epidemie en de door de Regering genomen afzonderingsmaatregelen, op grond waarvan het niet mogelijk zal zijn om bepaalde termijnen na te leven die door of krachtens financiële wetgevingen zijn vastgesteld, en die door ondernemingen en personen met activiteiten in de financiële sector moeten worden nageleefd. Aangezien het om dwingende termijnen gaat waaraan sancties zijn verbonden, kan het behoud ervan nadelig zijn voor die ondernemingen of personen. De door de COVID-19-epidemie en de afzonderingsmaatregelen gemotiveerde hoogdringendheid rechtvaardigt dus de opschorting of verlenging van die termijnen;

Overwegende onder andere dat het weinig waarschijnlijk is dat examens worden georganiseerd tijdens de afzonderingsperiode naar aanleiding van de COVID-19-epidemie en wellicht ook binnen een bepaalde termijn na het afblazen van die maatregel; Dat het, met het oog op de bescherming van de betrokken personen en om te vermijden dat beslissingen worden genomen die nadelig voor hen zouden zijn, daarom aangewezen lijkt om snel een extra termijn toe te kennen aan de personen die binnen een bepaalde termijn voor een examen moeten slagen om aan te tonen dat zij over de vereiste beroepskennis beschikken;

Eveneens overwegende dat rekening moet worden gehouden met de problemen die bepaalde personen zouden kunnen ondervinden om permanente opleidingen te volgen tijdens de afzonderingsperiode naar aanleiding van de COVID-19-epidemie en binnen een bepaalde termijn na het afblazen van die maatregel;

Overwegende dat die maatregelen onverwijld moeten worden genomen omdat zij, in bepaalde omstandigheden, retroactief zouden moeten worden toegepast, namelijk per 18 maart 2010, i.e. de inwerkingtredingsdatum van de afzonderingsmaatregelen. Zo zou artikel 1 van toepassing moeten zijn op de personen in contact met het publiek die op die datum geslaagd hadden moeten zijn voor een examen om aan te tonen dat zij over de vereiste beroepskennis beschikken;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 28 april 2020;

Gelet op het advies 67.380/1 van de Raad van de State, gegeven op 14 mei 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-eersteminister en Minister van Financiën, van de Minister van Werk, Economie en Consumenten, en van de Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Verslag aan de Koning

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

De COVID-19-epidemie veroorzaakt een gezondheidscrisis die ook een zware impact heeft op de economie en de financiële markten.

Dit besluit strekt ertoe bepaalde termijnen die door of krachtens financiële wetgevingen zijn vastgesteld, en die door ondernemingen en personen met activiteiten in de financiële sector moeten worden nageleefd, te verlengen. Aangezien het om dwingende termijnen gaat waaraan sancties zijn gekoppeld, kan het behoud ervan nadelig zijn voor die ondernemingen of personen. De door de COVID-19-epidemie gemotiveerde hoogdringendheid rechtvaardigt dus de verlenging van die termijnen.

Hieronder lichten wij de maatregelen toe die in dit verband worden voorgesteld in dit ontwerpbesluit.

Artikel 1. Artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 juni 2019 tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, eist dat personen die bepaalde gereglementeerde functies uitoefenen bij een verzekerings-, een nevenverzekerings- of een herverzekeringstussenpersoon of bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, voldoende theoretische kennis bezitten van een aantal materies inzake verzekeringsdistributie,

en dit zodra zij worden aangesteld. Om te bewijzen dat zij die theoretische kennis hebben verworven, moeten de betrokken personen die geen houder zijn van bepaalde diploma's, slagen voor een door de FSMA erkend examen.

In afwijking van die verplichting mag een persoon in contact met het publiek die, op het moment van zijn aanstelling, nog niet over de vereiste theoretische kennis beschikt, zijn functie al beginnen uitoefenen, maar dan wel onder het toezicht en de volledige begeleiding van de tussenpersoon waarbij hij is aangesteld, of van een van zijn verantwoordelijken voor de distributie, of, onder bepaalde voorwaarden, van een andere persoon in contact met het publiek. Die persoon in contact met het publiek wordt dan...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT