Koninklijk besluit betreffende de professionele evaluatie van de militairen, de 25 mars 2019

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder:

  1. "de wet": de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht;

  2. "het koninklijk besluit van 26 december 2013": het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de Krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;

  3. "de geëvalueerde": de geëvalueerde militair;

  4. "de evaluator": de eerste evaluator bedoeld in artikel 66, § 2, eerste lid, van de wet, en de tweede evaluator bedoeld in artikel 66, § 2, vijfde lid, van de wet;

  5. "de korpscommandant": de militair die de bevoegdheden van korpscommandant uitoefent ten opzichte van de betrokken militair;

  6. "de competenties": een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die een militair toelaat succesvol te functioneren in beroepssituaties en die zich manifesteert in observeerbare gedragingen;

  7. "de gedragscompetenties": de competenties die, onafhankelijk van beroepssituaties, een militair toelaten optimaal te kunnen functioneren in wisselende omstandigheden, individueel of in groepsverband;

  8. "de generieke gedragscompetenties": de gedragscompetenties, die elke militair geacht wordt te bezitten, ongeacht zijn statuut, zijn personeelscategorie of zijn niveau;

  9. "de professionele competenties": de competenties, niet hernomen in de gedragscompetenties, die een militair toelaten specifieke beroepstaken uit te voeren en die betrekking hebben op een bepaalde beroepssituatie;

  10. "de indicator": de beschrijving van gedragingen en waarneembare feiten die erop wijzen dat de competentie aanwezig is;

  11. "de postbeschrijving": de beschrijving van de post in de organisatiestructuur, van de uitgeoefende functie, van de professionele en gedragscompetenties die met deze functie verbonden zijn, en van andere vereiste bijkomende kwalificaties voor de post bepaald door de chef van de divisie beheer van de algemene directie human resources;

  12. "het postgesprek": het gesprek dat plaats heeft tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde bij elke op post plaatsing;

  13. "het functioneringsgesprek": het gesprek dat plaats heeft tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde gedurende hetwelk met de geëvalueerde zijn wijze van functioneren ten opzichte van de professionele- en gedragscompetenties in de postbeschrijving wordt besproken;

  14. "het evaluatiegesprek": het gesprek dat plaats heeft tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde en waarbij de drie luiken van de professionele evaluatie worden behandeld;

  15. "de minister": de minister van Defensie;

  16. "de DGHR": de directeur-generaal human resources;

  17. "de evaluatiecyclus": de periode die begint de dag die volgt op deze van de ondertekening van het verslag van het evaluatiegesprek van een beschouwd jaar en eindigt met de ondertekening van het verslag van het evaluatiegesprek van het volgende jaar.

    Bovendien worden de noties "militair", "functie", "nevenfunctie", "post", "competentiepool" en "werkdag" gebruikt overeenkomstig de definities bedoeld in artikel 3 van de wet en de notie van "militaire hiërarchische meerdere" wordt gebruikt overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de Krijgsmacht.

    Art. 2. Dit besluit is toepasselijk op:

  18. de militairen van het actief kader in de stand "in werkelijke dienst", met uitsluiting van de militairen die gedetacheerd worden overeenkomstig artikel 44 van de wet en van de militairen die gebruik maken van de externe mobiliteit bedoeld in artikel 144 van de wet;

  19. de militairen van het reservekader.

    HOOFDSTUK 2. - De evaluatoren

    Art. 3. § 1. Elke evaluator wordt aangewezen op basis van de organisatiestructuren en voor zover:

  20. hij niet op hetzelfde moment als de geëvalueerde, kandidaat is:

    1. voor bevordering tot dezelfde graad, behalve indien het een bevordering naar anciënniteit betreft;

    2. voor overgang, voor promotie op diploma of voor sociale promotie, naar dezelfde personeelscategorie of een hogere personeelscategorie;

    3. voor dezelfde sessie van één van de hogere opleidingen bedoeld in artikel 34 van het koninklijk besluit van 26 december 2013;

    4. voor dezelfde sessie van de hogere studies van Defensie bedoeld in artikel 4, derde lid, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2006 betreffende de organisatie van het koninklijk hoger instituut voor Defensie;

  21. hij niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant is of geweest is, tot de vierde graad met de geëvalueerde;

  22. hij voorafgaandelijk met succes een vorming over de professionele evaluatie heeft gevolgd;

  23. hij de vermelding "voldoende" heeft behaald bij de evaluatie van elk van de generieke gedragscompetenties bedoeld in artikel 15, eerste lid, 3° tot 5°, gedurende zijn vorige statutaire evaluatie;

  24. de korpscommandant van de betrokken militair niet beslist dat deze geen evaluatie mag uitbrengen omwille van feiten of omstandigheden die, volgens hem, ertoe kunnen leiden subjectief te evalueren.

    De korpscommandant stelt de betrokken militairen in kennis van de weerhouden feiten of omstandigheden bedoeld in het eerste lid, 5°.

    De autoriteit bedoeld in artikel 66, § 2, derde lid, van de wet, is de korpscommandant.

    § 2. De vorming over de professionele evaluatie, gevolgd door elke evaluator, wordt door de algemene directie human resources gesuperviseerd en heeft een duur van minimum één dag. De inhoud van deze vorming wordt vastgelegd in een reglement uitgevaardigd door de minister, en omvat minstens volgende elementen:

  25. de regelgeving met betrekking tot de evaluatieprocedure;

  26. het gebruik van het competentiewoordenboek van Defensie;

  27. de toepassing van de gedragsindicatoren;

  28. de principes van het post-, functionerings- en evaluatiegesprek;

  29. de bepaling van doelstellingen.

    Art. 4. § 1. Elke evaluator moet zich onthouden van het evalueren indien hij weet dat er ten opzichte van hem een wrakingsgrond bestaat.

    Ook kan elke geëvalueerde een gemotiveerde aanvraag tot wraking indienen.

    De aanvraag tot wraking moet op zijn minst volgende elementen vermelden:

  30. de identiteit van de te wraken militair en naar gelang het geval, zijn hoedanigheid als eerste evaluator of tweede evaluator;

  31. de motivering tot wraking.

    De aanvraag tot wraking moet overgemaakt worden met eender welk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs aan de korpscommandant van de geëvalueerde.

    Evenwel, als de evaluator van de betrokkene, naar gelang het geval:

  32. de korpscommandant van betrokkene is, dan moet de aanvraag tot wraking ingediend worden bij de DGHR;

  33. de DGHR is, dan moet de aanvraag tot wraking ingediend worden bij de chef Defensie;

  34. de chef Defensie is, dan moet de aanvraag tot wraking ingediend worden bij de minister.

    § 2. De bevoegde overheid gevat door de aanvraag tot wraking bedoeld in paragraaf 1 verwittigt schriftelijk, naargelang het geval, de eerste of tweede evaluator, over de aanvraag tot wraking door de geëvalueerde.

    § 3. Op grond van de aanvraag tot wraking, naar gelang het geval, de bevoegde overheid gevat door de aanvraag tot wraking bedoeld in paragraaf 1, hetzij:

  35. de aanvraag tot wraking accepteert;

  36. de aanvraag tot wraking weigert en de procedure wordt voortgezet.

    Evenwel, als de bevoegde overheid bedoeld in het eerste lid, de korpscommandant is, deze, hetzij:

  37. de aanvraag tot wraking accepteert;

  38. een gemotiveerd advies van weigering van de aanvraag tot wraking uitbrengt en dit samen met het evaluatiedossier aan de DGHR overmaakt.

    Op basis van het gemotiveerd advies bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, 2°, de DGHR, hetzij:

  39. beslist dat de aanvraag tot wraking gefundeerd is en een nieuwe evaluator door de korpscommandant laat aanduiden;

  40. beslist dat de aanvraag tot wraking niet gefundeerd is en de procedure wordt voortgezet.

    Op basis van de aanvaarde aanvraag tot wraking bedoeld in paragraaf drie, eerste lid, 1°, of tweede lid, 1°, wordt een nieuwe evaluator aangeduid:

  41. door de korpscommandant, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vierde lid;

  42. door de DGHR, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, 1° ;

  43. door de chef Defensie, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, 2° ;

  44. door de minister, in het geval bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, 3°.

    Behalve in...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT