Koninklijk besluit betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten, de 14 septembre 2016

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1. Dit besluit voorziet onder meer in de omzetting van artikel 19 en van bijlage I bij richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd door richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 en van artikel 17 en bijlage I bij Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010.

HOOFDSTUK 2. - Definities

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. "de residuele waarde" : de aankoopprijs bij de lichting van de koopoptie of bij de eigendomsoverdracht zoals bedoeld in artikel VII.81, § 2, van het Wetboek van economisch recht;

  2. "de kredietopneming" : het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld van de consument in de vorm van een uitstel van betaling, koopkracht, een geldsom of gelijk welk ander betaalmiddel, de residuele waarde inbegrepen;

  3. "overbruggingskrediet" : een hypothecaire kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed;

  4. "het Rentenfonds" : de openbare instelling ingesteld door de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds;

    HOOFDSTUK 3. - Basisvergelijking

    Art. 3. § 1. De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP), luidt als volgt :

    ( Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-10-2016, p. 70975 )

    waarbij :

    m het nummer van volgorde aanduidt van de laatste kredietopneming;

    k het nummer van volgorde aanduidt van een kredietopneming, waarbij 1 ≤ k ≤ m;

    Ck het bedrag van kredietopneming nummer k aanduidt;

    tk het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van kredietopneming nummer 1 en deze van de latere kredietopnemingen nummer 2 tot m, waarbij t1 = 0;

    Σ het somteken is;

    m' het nummer van volgorde aanduidt van het laatste termijnbedrag;

    l het nummer van volgorde aanduidt van een termijnbedrag, waarbij l ≤ m';

    Dl het termijnbedrag nummer l aanduidt;

    Sl het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de kredietopneming nummer 1 en die van termijnbedragen nummer 1 tot m';

    X het jaarlijkse kostenpercentage aanduidt.

    § 2. De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tussenpozen betaald. De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.

    Het verschil tussen de data, bedoeld in tk en sl, die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of 12 gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als voor schrikkeljaren.

    Als een tijdsinterval tussen de eerste kredietopneming en een vervaldag (sl) of tussen de eerste kredietopneming en de datum van een nieuwe kredietopneming (tk) niet kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt dat tijdsinterval uitgedrukt in een geheel aantal dagen van alle betalingstermijnen of termijnen tussen twee kredietopnemingen die niet gelijk zijn aan een geheel aantal van jaren, maanden of weken, desgevallend, in combinatie met het geheel aantal van jaren, maanden of weken van de overige termijnen. Als het tijdsinterval kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt het niet uitgedrukt in een geheel aantal dagen. Er is geen andere combinatie met jaren of fracties van jaren toegestaan dan die van dagen met, ofwel jaren, ofwel maanden, ofwel weken.

    In het geval van dagen :

  5. wordt elke dag geteld, ook weekend- en feestdagen;

  6. wordt er teruggeteld in gelijke perioden en vervolgens dagen tot de datum van de eerste kredietopneming;

  7. wordt de lengte van de periode in dagen verkregen door de eerste dag niet en de laatste dag wel mee te tellen, waarna de periode in jaren wordt uitgedrukt door het verkregen aantal te delen door het aantal dagen (365 of 366 dagen) van het gehele jaar, waarbij wordt teruggeteld van de laatste dag tot dezelfde dag van het voorgaande jaar.

    § 3. De uitkomst van de berekening wordt uitgedrukt in procent en ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de voorgaande decimaal met 1 vermeerderd.

    De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met n respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren, zijnde :

    ( Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-10-2016, p. 70976 )

    waarbij S het saldo is van de geactualiseerde flux en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is.

    De toepasselijke oplossingsmethodes voor de vergelijking geven, bij het invoeren van gelijke gegevens, een jaarlijks kostenpercentage dat gelijk is aan dat van de voorbeelden 1 tot 39 opgenomen in bijlage 1 van dit besluit.

    HOOFDSTUK 4. - Veronderstellingen

    Art. 4. § 1. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verbintenissen nakomen volgens de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.

    Bij kredietovereenkomsten waarin bedingen zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden van de debetrentevoet en, in voorkomend geval, van de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, welke wijziging bij de berekening daarvan evenwel niet kan worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de debetrentevoet en de kosten vast blijven ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijft.

    Indien in geval van financieringshuur de residuele waarde niet werd bepaald op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst, dan kunnen slechts parameters gehanteerd worden die aanduiden dat het gehuurde goed onderworpen is aan een lineaire afschrijving die de waarde ervan bij het verstrijken van de normale huurtijd zoals die werd bepaald in de kredietovereenkomst, gelijkmaakt aan nul.

    De verplichte brandverzekering dient opgenomen te worden in het jaarlijkse kostenpercentage, behalve wanneer het gaat om de verzekering van de gemeenschappelijke delen bij de aankoop van appartementen of huizen in mede-eigendom en waarvoor een verplichting tot het sluiten van een brandverzekering steeds zou gelden ongeacht of het onroerend goed contant of met behulp van een hypothecair krediet werd aangekocht.

    § 2. Wanneer bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage blijkt dat één of meerdere parameters, nodig voor het oplossen van de basisvergelijking bedoeld in artikel 3, niet kwantificeerbaar zijn op het ogenblik van het verspreiden van reclame, de overhandiging van de precontractuele informatie of het sluiten van de kredietovereenkomst, dan wordt er, ter vervanging van deze parameters, uitsluitend gebruik gemaakt van de volgende bijkomende veronderstellingen :

  8. indien de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag onmiddellijk en volledig wordt opgenomen;

  9. indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet, overeenkomstig deze kredietopnemingsbeperkingen wordt opgenomen;

  10. indien een kredietovereenkomst verscheidene mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het raam van dat soort kredietovereenkomst wordt gebruikgemaakt.

    Voor wat de toepassing van de voorgaande bepaling betreft, wordt het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme voor een kredietovereenkomst bepaald op basis van het aantal verrichtingen voor dit soort van kredietovereenkomst in het voorgaande kalenderjaar of het te verwachten aantal verrichtingen in het geval van een nieuw kredietproduct bij de betrokken kredietgever.

    Wanneer de kredietgever niet in staat is om dit kredietopnemingsmechanisme te kennen of op grond van redelijke verwachtingen te bepalen dan wordt het mechanisme toegepast met de hoogste debetrentevoet en kosten;

  11. in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening of een overbruggingskrediet wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de geoorloofde debetstand onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur van het krediet drie maanden bedraagt. Indien de duur van het overbruggingskrediet onbekend is wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur twaalf maanden bedraagt;

  12. in geval van een andere kredietovereenkomst voor onbepaalde duur dan de kredietovereenkomsten bedoeld onder 4° van deze paragraaf wordt...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT