Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000, zoals het op 14 november 2000 door de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties is verbeterd (VERTALING)., de 14 novembre 2000

Artikel 1. De Staten die partij zijn, verbieden de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie overeenkomstig de bepalingen van dit Protocol.

Art. 2. Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder :

  1. de verkoop van kinderen : iedere handeling of transactie waarbij een kind wordt overgedragen door een persoon of groep personen aan een andere persoon of groep personen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding;

  2. kinderprostitutie : het gebruik van een kind bij seksuele handelingen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding;

  3. kinderpornografie : elke afbeelding, op welke wijze dan ook, van een kind dat betrokken is bij, werkelijke of gesimuleerde, expliciete seksuele gedragingen of elke afbeelding van de geslachtsorganen van een kind voor primair seksuele doeleinden.

    Art. 3. 1. Iedere Staat die partij is, waarborgt dat zijn strafrecht volledig van toepassing is op tenminste de volgende handelingen en gedragingen, ongeacht of deze strafbare feiten in eigen land dan wel grensoverschrijdende, of individueel dan wel in georganiseerd verband worden gepleegd :

  4. in het kader van de verkoop van kinderen als omschreven in artikel 2 :

  5. het aanbieden, afleveren of aanvaarden van een kind, ongeacht op welke wijze, met als doel :

  6. de seksuele uitbuiting van het kind;

  7. de overdracht met winstoogmerk van organen van het kind;

  8. het onderwerpen van het kind aan gedwongen arbeid;

    ii) het als tussenpersoon onrechtmatig verkrijgen van toestemming voor de adoptie van een kind in strijd met toepasselijke internationale juridische instrumenten inzake adoptie;

  9. het aanbieden, verwerven, aanwerven of ter beschikking stellen van een kind voor kinderprostitutie als omschreven in artikel 2;

  10. het vervaardigen, distribueren, verspreiden, importeren, exporteren, aanbieden, verkopen of bezitten voor bovengenoemde doeleinden van kinderpornografie als omschreven in artikel 2.

    1. Onverminderd de bepalingen van het nationale recht van een Staat die partij is, geldt hetzelfde voor een poging tot het plegen van een van de bedoelde handelingen, alsmede voor medeplichtigheid of deelneming aan deze handelingen.

    2. Iedere Staat die partij is, stelt op deze feiten passende straffen die rekening houden met de ernst ervan.

    3. Onverminderd de bepalingen van zijn nationale recht, neemt iedere Staat die partij is waar nodig maatregelen om de aansprakelijkheid van rechtspersonen te vestigen voor de in het eerste lid van dit artikel omschreven strafbare feiten. Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de Staat die partij is, kan deze aansprakelijkheid van rechtspersonen strafrechtelijk, privaatrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.

    4. De Staten die partij zijn, nemen alle passende juridische en bestuurlijke maatregelen om te waarborgen dat alle personen die betrokken zijn bij de adoptie van een kind handelen in overeenstemming met toepasselijke internationale juridische instrumenten.

      Art. 4. 1. Iedere Staat die partij is, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, eerste lid, wanneer de feiten zijn gepleegd op zijn grondgebied of aan boord van een in die Staat geregistreerd schip of luchtvaartuig.

    5. Iedere Staat die partij is, kan de nodige maatregelen nemen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien de strafbare feiten bedoeld, in artikel 3, eerste lid, indien :

  11. de vermoedelijke dader een onderdaan is van die Staat of een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft;

  12. het slachtoffer een onderdaan is van die Staat.

    1. Iedere Staat die partij is, neemt tevens de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de voornoemde strafbare feiten wanneer de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem niet uitlevert aan een andere Staat die partij is op grond van het feit dat het strafbare feit door een van diens onderdanen is gepleegd.

    2. Dit Protocol sluit geen strafrechtelijke rechtsmacht uit die wordt uitgeoefend in overeenstemming met het nationale recht.

      Art. 5. 1. De strafbare feiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden geacht te zijn beschouwd als uitleveringsdelicten in elk tussen de Staten die partij zijn bestaand uitleveringsverdrag en worden opgenomen als uitleveringsdelicten in elk later tussen hen te sluiten uitleveringsverdrag, in overeenstemming met de in die verdragen genoemde voorwaarden.

    3. Indien een Staat die partij is de uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, en een verzoek om uitlevering wegens deze strafbare feiten ontvangt van een andere Staat die partij is waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan hij dit Protocol beschouwen als juridische grondslag voor uitlevering. De uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.

    4. De Staten die partij zijn en de uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen deze strafbare feiten onderling als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.

    5. Voor uitlevering tussen de Staten die partij zijn, worden deze strafbare feiten beschouwd niet alleen te zijn begaan op de plaats waar zij zijn gepleegd, maar ook op het grondgebied van de Staten die overeenkomstig artikel 4 rechtsmacht dienen te vestigen.

    6. Wanneer een verzoek om uitlevering wordt gedaan ter zake van een in artikel 3, eerste lid, omschreven strafbaar feit en de aangezochte Staat die partij is niet uitlevert of wenst uit te leveren op grond van de nationaliteit van de dader, neemt die Staat passende maatregelen om de zaak over te dragen aan zijn bevoegde autoriteiten ten behoeve van vervolging.

      Art. 6. 1. De Staten die partij zijn, verlenen elkaar de ruimst mogelijke bijstand in verband met onderzoeken of bij strafrechtelijke of uitleveringsprocedures ter zake van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten, met inbegrip van rechtshulp ter verkrijging van bewijsmateriaal waarover zij beschikken en dat nodig is voor de procedure.

    7. De Staten die partij zijn, komen hun verplichtingen uit hoofde van het eerste lid van dit artikel na in overeenstemming met verdragen of andere regelingen inzake wederzijdse rechtshulp die tussen hen bestaan. Indien dergelijke verdragen of regelingen ontbreken, verlenen de Staten die partij zijn elkaar rechtshulp in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

      Art. 7. Onverminderd de bepalingen van hun nationale recht :

  13. nemen de Staten die partij zijn maatregelen ten behoeve van het, indien nodig, in beslag nemen van en beslag leggen op :

  14. zaken zoals documenten, vermogensbestanddelen en andere hulpmiddelen die zijn gebruikt voor het plegen of bevorderen van strafbare feiten als bedoeld in dit Protocol;

    ii) opbrengsten afkomstig van dergelijke strafbare feiten;

  15. geven de Staten die partij zijn uitvoering aan verzoeken van een andere Staat die partij is tot beslagneming van of beslaglegging op de in onderdeel a. bedoelde zaken of opbrengsten;

  16. nemen de Staten die partij zijn maatregelen gericht op het, tijdelijk of definitief, sluiten...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT