Koninklijk besluit over het openbaar karakter van financiële verrichtingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-08-1999 en tekstbijwerking tot 01-01-2002), de 7 juillet 1999

HOOFDSTUK I. - Definities.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. " uitgiften of uitgifteverrichtingen " : de verrichtingen bedoeld in titel II van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, in artikel 22 van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden en in artikel 1 van de wet van 10 juli 1969 op het solliciteren van het openbaar spaarwezen, onder meer inzake roerende waarden;

  2. " emittent " : diegene die een uitgifte verricht en/of de vennootschap, rechtspersoon, instelling of onderneming waarvan de effecten het voorwerp uitmaken van een uitgifteverrichting.

    HOOFDSTUK II. - Het openbaar karakter van uitgifteverrichtingen.

    Art. 2. Voor de toepassing van titel II van voornoemd koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 22 van voornoemde wet van 10 juni 1964 en artikel 1 van voornoemde wet van 10 juli 1969 staat het openbaar karakter van een uitgifteverrichting vast zodra één van volgende omstandigheden zich voordoet :

  3. het aanwenden door de emittent of in zijn opdracht van reclamemiddelen, van welke aard ook, die de uitgifteverrichting beogen aan te kondigen of aan te bevelen en die gericht zijn tot meer dan 50 personen in België buiten de in artikel 3, 2°, bedoelde beleggers;

  4. het beroep op of de tussenkomst van één of meer bemiddelaars, tenzij het gaat om één van volgende instellingen of ondernemingen, of tenzij deze bemiddelaars zich voor het verwezenlijken van de uitgifteverrichting in België slechts wenden tot één van volgende instellingen of ondernemingen :

    1. de Nationale Bank van België;

    2. de kredietinstellingen die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met uitzondering van de gemeente-spaarkassen;

    3. de in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren en zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 65 van voornoemde wet van 22 maart 1993;

    4. de niet in België gevestigde kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap en in België overeenkomstig artikel 66 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 werkzaam zijn;

    5. de beursvennootschappen bedoeld in boek II, titel II, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;

    6. de krachtens boek II, titel III, van voornoemde wet van 6 april 1995 in België werkzame beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap;

    7. de in België gevestigde bijkantoren van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap en in België werkzaam zijn overeenkomstig boek II, titel IV, van voornoemde wet van 6 april 1995;

    8. de beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap en in België via dienstverrichtingen werkzaam zijn, voor zover hun optreden als bemiddelaar in overeenstemming is met het statuut waaraan zij onderworpen zijn krachtens de besluiten genomen in uitvoering van boek II, titel IV, van voornoemde wet van 6 april 1995;

  5. het solliciteren, door de emittent of voor zijn rekening, van meer dan 50 personen buiten de in artikel 3, 2°, bedoelde beleggers.

    Voor de toepassing van deze bepaling wordt als reclamemiddel beschouwd :

    1. het verspreiden van informatie in de schrijvende pers of in al dan niet periodieke publicaties en het gebruik van radio, televisie of andere audiovisuele middelen;

    2. het verspreiden van circulaires of van andere gestandaardiseerde stukken met betrekking tot de verrichting, ook al worden ze aan de geadresseerde persoonlijk toegezonden;

    3. het verspreiden van informatie via telefonisch of elektronisch informatieverkeer;

    4. het gebruik van andere technieken om de verrichting bekend te maken.

    Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder bemiddelaar verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die, zelfs als tijdelijke of bijkomstige werkzaamheid, en in welke hoedanigheid ook, tegen vergoeding of voordeel van welke aard ook, bij een uitgifteverrichting rechtstreeks of onrechtstreeks optreedt voor rekening van de emittent.

    Art. 3. Uitgifteverrichtingen zijn niet openbaar :

  6. wanneer zij een tegenprestatie van ten minste (250.000 EUR) per belegger vereisen;

  7. wanneer zij uitsluitend bestemd zijn voor één of meer van de volgende beleggers, die voor eigen rekening handelen :

    1. de Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen;

    2. de Europese Centrale Bank, de Nationale Bank van België, het Rentenfonds, het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en de Deposito- en Consignatiekas;

    3. de Belgische en buitenlandse kredietinstellingen bedoeld in artikel 1, tweede lid, van voornoemde wet van 22 maart 1993;

    4. de Belgische en buitenlandse beleggingsondernemingen waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten in de zin van artikel 46, 1°, van voornoemde wet van 6 april 1995;

    5. de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in boek III van voornoemde wet van 4 december 1990 en enige andere buitenlandse instellingen voor collectieve belegging;

    6. - de verzekeringsondernemingen en instellingen bedoeld in artikel 2, §§ 1 en 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;

      - de buitenlandse verzekeringsondernemingen en pensioenfondsen die niet in België werkzaam zijn, en;

      - de Belgische en buitenlandse herverzekeringsondernemingen;

    7. de kapitalisatie-ondernemingen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatie-ondernemingen;

    8. de portefeuillemaatschappijen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen en enige andere vennootschappen waarvan de voornaamste daadwerkelijke activiteit erin bestaat om kapitaalvertegenwoordigende effecten te verwerven van andere ondernemingen of effecten te verwerven die recht geven op of verbinden tot inschrijving op, verwerving van of conversie in dergelijke effecten;

    9. de coördinatiecentra bedoeld in het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra;

    10. de vennootschappen waarvan financiële instrumenten toegelaten zijn tot een gereglementeerde markt in de zin van artikel 1, § 3, van voornoemde wet van 6 april 1995, of tot een andere buitenlandse, regelmatig werkende, erkende en voor het publiek toegankelijke markt, en waarvan het geconsolideerd eigen vermogen minstens (25.000.000 EUR) bedraagt;

    11. de vennootschappen, fondsen of andere gelijkaardige entiteiten naar buitenlands recht waarvan de voornaamste activiteit erin bestaat te beleggen in schuldinstrumenten of rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en die zich daartoe financieren via uitgifteverrichtingen in België uitsluitend bestemd voor de personen en instellingen bedoeld sub a) tot j) of via uitgifteverrichtingen in het buitenland;

  8. wanneer de verkrijging van de effecten waarop de verrichting betrekking heeft een vereiste is om toegang te krijgen tot een beroepsbedrijvigheid of voor de uitoefening van die beroepsbedrijvigheid noodzakelijk is.

    Art. 4. Voor de toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 3° van voornoemd koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 moet onder reclamecampagne worden verstaan de aanwending van één of meer reclamemiddelen bedoeld in artikel 2, tweede lid, van dit besluit om een verrichting betreffende euro-obligaties aan te kondigen of aan te bevelen.

    In afwijking van het eerste lid wordt niet als reclamecampagne beschouwd de aankondiging van een verrichting met betrekking tot euro-obligaties en de kenmerken ervan door een instelling of een onderneming bedoeld in artikel 2, 2°, a) tot en met g), aan de cliënten met wie ze een overeenkomst van vermogensbeheer of beleggingsadvies hebben gesloten of aan de personen die er specifiek en op eigen initiatief om vragen.

    HOOFDSTUK III. - Het statuut van de instellingen voor collectieve belegging.

    Art. 5. Voor de toepassing van artikel 105, eerste lid, 1°, a) en b), en 2°, van voornoemde wet van 4 december 1990 worden de financieringsmiddelen van een instelling voor collectieve belegging geacht uit het publiek of minstens gedeeltelijk uit het publiek te zijn aangetrokken en worden haar rechten van deelneming openbaar uitgegeven of verhandeld :

  9. zodra een verrichting in België waardoor haar effecten te koop of ter inschrijving worden aangeboden of worden verkocht een openbaar karakter heeft; het al dan niet openbaar karakter van een dergelijke verrichting wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 2 en 3;

  10. zodra haar effecten toegelaten zijn tot de notering van een effectenbeurs of tot de verhandeling op een andere markt opgericht of georganiseerd op grond van artikel 30 van voornoemde wet van 6 april 1995;

  11. zodra een uitgifteverrichting in het buitenland met betrekking tot haar effecten in het betrokken land onderworpen is aan een bijzondere regeling ter bescherming van het openbaar spaarwezen, zoals inzonderheid een prospectusverplichting of een andere gelijkaardige informatieverplichting.

    Art. 6. Voor de toepassing van artikel 105, eerste lid, 1°, c), van voornoemde wet van 4 december 1990 worden als institutionele of professionele beleggers beschouwd :

    1. de Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen;

    2. de Europese Centrale Bank, de Nationale Bank van België, het Rentenfonds, het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en de Deposito- en Consignatiekas;

    3. de Belgische en buitenlandse kredietinstellingen bedoeld in artikel 1, tweede lid, van voornoemde wet van 22 maart 1993;

    4. de Belgische en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT