23 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, inzonderheid op artikel 4, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 april 2001;

Gelet op de Richtlijn 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer;

Overwegende dat de betrokken partijen werden gehoord door de Europese Commissie, en dat dus het advies van de Commissie voor de veiligheid van de consumenten niet meer vereist is;

Gelet op het advies 34.181/1 van de Raad van State, gegeven op 7 november 2002;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1. § 1. Dit besluit is van toepassing op kabelbaaninstallaties voor personenvervoer.

§ 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. « kabelbaaninstallaties voor personenvervoer » : installaties bestaande uit verschillende componenten, die ontworpen, gebouwd, geassembleerd en in bedrijf gesteld worden met het oog op het vervoer van personen.

    Bij deze op het betrokken terrein aangelegde installaties geschiedt het vervoer van personen met voertuigen of met sleeptoestellen, die worden voortgetrokken door en/of opgehangen zijn aan langsheen het tracé aangebrachte kabels;

  2. « installaties » : een compleet op het betrokken terrein aangelegd systeem, bestaande uit infrastructuur en subsystemen. De infrastructuur, die speciaal voor iedere installatie wordt ontworpen en ter plaatse wordt aangelegd, omvat het tracé, de systeemdata, de voor de bouw en de werking van de installatie noodzakelijke stations- en lijnconstructies, met inbegrip van de funderingen;

  3. « veiligheidscomponent » : een elementair onderdeel, een groep van onderdelen, een deelverzameling of een verzameling van materiaal alsmede elke inrichting, dat/die in de installatie ter waarborging van de veiligheid verwerkt is en in de veiligheidsanalyse geïdentificeerd is, en waarvan een defect of een werkingsfout een risico inhoudt voor de veiligheid of de gezondheid van personen, ongeacht of het passagiers, personeel of derden betreft;

  4. « opdrachtgever » : iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een installatie wordt gebouwd;

  5. « bedrijfstechnische voorwaarden » : alle technische voorzieningen en maatregelen die van invloed zijn op het ontwerp en de uitvoering en die vereist zijn voor een veilige werking;

  6. « onderhoudtechnische voorwaarden » : alle technische voorzieningen en maatregelen die van invloed zijn op het ontwerp en de uitvoering en die vereist zijn voor het onderhoud ter verzekering van een veilige werking;

  7. « subsystemen » : de in bijlage I opgesomde onderdelen van een kabelbaaninstallatie;

  8. « Europese specificatie » : een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm omgezet is;

  9. « essentiële eisen » : de in bijlage II vermelde eisen die van toepassing zijn op de betrokken installatie, infrastructuur en subsystemen;

  10. « de Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid de bescherming van de veiligheid van de consumenten behoort;

  11. « de wet » : de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten.

    § 3. De in dit besluit beoogde installaties zijn :

  12. kabelspoorwegen en andere installaties waarvan de voertuigen worden gedragen door wielen of door andere draagvoorzieningen en voortbewogen met één of meer kabels;

  13. zweefbanen waarvan de voertuigen worden gedragen en/of voortbewogen door één of meer kabels. Deze categorie omvat ook gondelbanen en stoeltjesliften;

  14. skisleepliften die gebruikers welke met passende benodigdheden zijn uitgerust, langs kabels voorttrekken.

    § 4. Dit besluit is van toepassing op :

    - installaties die na de inwerkingtreding van dit besluit gebouwd en in bedrijf gesteld worden;

    - subsystemen en veiligheidscomponenten die na de inwerkingtreding van dit besluit in de handel gebracht worden.

    Indien belangrijke bestanddelen, subsystemen of veiligheidscomponenten van bestaande installaties zodanig worden gewijzigd dat een nieuwe vergunning tot inbedrijfstelling nodig is, dienen die wijzigingen en de gevolgen daarvan voor de installatie in haar geheel te voldoen aan de essentiële eisen.

    § 5. Van het toepassingsgebied van dit besluit zijn uitgesloten :

    - de liften in de zin van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot uitvoering van de richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten betreffende liften;

    - de traditioneel gebouwde kabeltrams;

    - de installaties die gebruikt worden voor landbouwdoeleinden;

    - de al dan niet vaste kermistoestellen en installaties in pretparken, die worden gebruikt voor vrijetijdsbesteding en niet voor personenvervoer;

    - mijnbouwinstallaties en installaties die aangelegd of gebruikt worden voor industriële doeleinden;

    - kabelponten;

    - tandradbanen;

    - met kettingen voortbewogen installaties.

    Art. 2. § 1. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing onverminderd de reglementering die ter omzetting van andere communautaire bepalingen.

    De naleving van de essentiële eisen kan echter vereisen gebruik te maken van bijzondere Europese specificaties.

    § 2. De verwijzingen naar de nationale normen die worden gebruikt voor de omzetting van geharmoniseerde Europese normen, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

    § 3. Bij ontbreken van Europese geharmoniseerde normen stelt de Minister de betrokken partijen in kennis van de bestaande nationale normen en technische specificaties die belangrijk of nuttig worden geacht voor de juiste toepassing van de essentiële eisen.

    § 4. Aanvullende technische specificaties die noodzakelijk zijn ter vervollediging van de Europese specificaties of andere normen, mogen de essentiële eisen niet in het gedrang brengen.

    § 5. Wanneer de Minister van mening is dat de Europese specificaties niet geheel voldoen aan de essentiële eisen legt de Minister de kwestie voor aan de het comité bedoeld in artikel 17 van de Richtlijn 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer dat de Europese Commissie bijstaat.

    Art. 3. § 1. De installaties en de bijbehorende infrastructuur, de subsystemen en de veiligheidscomponenten van een installatie voldoen aan de in bijlage II vermelde essentiële eisen welke daarop van toepassing zijn.

    § 2. Wanneer een nationale norm ter omzetting van een op Europees niveau geharmoniseerde norm beantwoordt aan de essentiële eisen, geldt het vermoeden dat volgens deze norm vervaardigde installaties en bijbehorende infrastructuur, subsystemen en veiligheidscomponenten van een installatie voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

    Art. 4. § 1. Elk installatieproject wordt op verzoek van de opdrachtgever of zijn gemachtigde onderworpen aan een veiligheidsanalyse als omschreven in bijlage III. Daarbij wordt rekening gehouden met alle veiligheidsaspecten van het systeem en van zijn omgeving in het kader van ontwerp, uitvoering en inbedrijfstelling en kunnen, op basis van de opgedane ervaring, de risico's worden onderkend die zich tijdens de werking kunnen voordoen.

    § 2. Aan de hand van de veiligheidsanalyse wordt een veiligheidsrapport opgesteld dat aangeeft welke maatregelen moeten worden genomen om risico's uit te sluiten en dat een lijst bevat van de veiligheidscomponenten en de subsystemen waarvoor de in hoofdstuk II ofwel hoofdstuk III bedoelde bepalingen gelden.

    HOOFDSTUK II. - Veiligheidscomponenten

    Art. 5. De veiligheidscomponenten mogen :

    - alleen in de handel worden gebracht indien zij de uitvoering mogelijk maken van installaties die aan de essentiële eisen voldoen;

    - alleen in bedrijf worden genomen indien zij de uitvoering mogelijk maken van installaties die, zolang zij naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden en volgens hun bestemming worden gebruikt, geen gevaar opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen en eventueel de veiligheid van goederen.

    Art. 6. § 1. De veiligheidscomponenten die zijn voorzien van de CE-markering van overeenstemming volgens het model van bijlage IX en die vergezeld zijn van een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage IV, worden beschouwd als in overeenstemming zijnde met alle bepalingen van dit besluit.

    § 2. Voordat een veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht, moet de producent of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde :

  15. de veiligheidscomponent onderwerpen aan een overeenstemmingbeoordelingsprocedure volgens bijlage V,

    En

  16. de CE-markering van overeenstemming op de veiligheidscomponent aanbrengen en een EG-verklaring van overeenstemming volgens bijlage IV opstellen.

    § 3. De overeenstemmingbeoordelingsprocedure voor een veiligheidscomponent wordt op verzoek van de producent of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde uitgevoerd door de in artikel 13 bedoelde aangemelde instantie die hij daartoe heeft gekozen.

    § 4. Ingeval de veiligheidscomponenten onderworpen zijn aan andere besluiten die op andere aspecten betrekking hebben en die voorzien in het aanbrengen van een CE-markering van overeenstemming, dan geeft deze markering aan dat de veiligheidscomponenten geacht worden ook in overeenstemming te zijn met de eisen van die andere besluiten.

    § 5. Indien noch de producent noch diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde aan de verplichtingen van de §§ 1 tot en met 4 heeft voldaan, rusten deze verplichtingen op eenieder die de veiligheidscomponent in de Gemeenschap in de handel brengt. Dezelfde verplichtingen gelden voor degene die veiligheidscomponenten voor eigen gebruik vervaardigt.

    HOOFDSTUK III. - Subsystemen

    Art. 7. De subsystemen mogen alleen in de handel worden gebracht indien zij de uitvoering mogelijk maken van installaties die aan de essentiële eisen voldoen.

    Art. 8. § 1. Worden beschouwd als in overeenstemming zijnde met de dienovereenkomstige essentiële eisen, de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT