19 JUNI 2012. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 17bis van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van koninklijk besluit dat u ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt tot uitvoering van artikel 17bis van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, dat de wettelijke basis neerlegt voor het nieuwe stelsel van aanvullende vakantie aan het begin of bij de hervatting van de activiteit.

Het doel van dit ontwerp van uitvoeringsbesluit is het mogelijk te maken dat de voornoemde wettelijke basis volkomen uitwerking heeft, om het Belgische recht inzake jaarlijkse vakantie in overeenstemming te brengen met het Europese recht.

Thans wordt het recht op jaarlijkse vakantie pas uitgeoefend tijdens het kalenderjaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelke de daadwerkelijke of gelijkgestelde prestaties die in aanmerking worden genomen voor de uitoefening van dit recht hebben plaatsgevonden. Het gebeurt dan ook dat werknemers in bepaalde gevallen geen 4 weken vakantie kunnen nemen, ook niet na het eerste jaar werken.

Het nieuwe stelsel van jaarlijkse vakantie, de zogenaamde aanvullende vakantie, dat het voorwerp is van dit besluit, geeft gevolg aan de opmerkingen die de Europese Commissie heeft geuit in haar ingebrekestelling nr. 2007/4673 betekend op 16 december 2008 voor het niet in overeenstemming brengen van de reglementering inzake jaarlijkse vakantie met artikel 7 van de Richtlijn 2003/88/ EG1 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

Concreet zal aan de werknemer, op diens vraag, aanvullende vakantie en vakantiegeld worden toegekend aan het begin van de activiteit of bij de hervatting ervan na een langdurige onderbreking.

Binnen het persoonlijk toepassingsgebied vallen de personen die :

- enerzijds, een activiteit als loontrekkende beginnen, dat wil zeggen personen die nooit geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn geweest aan de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers tijdens het vakantiedienstjaar bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers. Het gaat aldus om de personen die een beroepsactiviteit beginnen als werknemer, de personen die een activiteit als werknemer uitoefenen na een periode van activiteit in het buitenland, de personen die van het zelfstandigenstatuut overstappen naar het werknemersstatuut en de personen die overstappen van de overheidssector naar de privésector;

- anderzijds, een activiteit hervatten na een periode van volledige werkloosheid, een lange ziekteperiode, een volledige loopbaanonderbreking of een verlof zonder wedde.

Dit recht op aanvullende vakantie kan evenwel slechts worden gebruikt nadat alle vakantiedagen die zijn toegekend op basis van de huidige wetgeving (dus in functie van de prestaties tijdens het vorige dienstjaar) zijn opgenomen.

Dit recht kan pas worden uitgeoefend vanaf het tijdstip waarop de periodes van werkelijke arbeidsprestaties of gelijkgestelde periodes gedurende eenzelfde kalenderjaar minstens drie maanden bedragen. Deze periode van drie maanden wordt « aanloopperiode » genoemd.

Deze aanloopperiode stemt overeen met een periode van werkelijke normale arbeidsprestaties of van met arbeid gelijkgestelde onderbreking van minstens drie maanden, al dan niet doorlopend, gedurende eenzelfde kalenderjaar, bij een of meerdere werkgevers. Voor zowel de aanloopperiode als voor de duur van de aanvullende vakantie wordt dus ook rekening gehouden met de arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur.

Na de aanloopperiode hoeft er niet opnieuw een periode van 3 maanden gedurende hetzelfde kalenderjaar te worden gewacht om recht te hebben op vakantie. Er wordt dan gebruik gemaakt van hetzelfde berekeningssysteem als in het algemeen stelsel.

Zo zullen voor bedienden twee vakantiedagen worden toegekend per gewerkte of gelijkgestelde maand wanneer de betrokkene is tewerkgesteld in een arbeidsstelsel van 6 dagen per week, anders heeft de betrokkene recht op een aantal vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel. Er wordt aldus verwezen naar artikel 60 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, met als enig verschil dat voor de berekening van deze aanvullende vakantie geen rekening zal worden gehouden met de prestaties van het vakantiedienstjaar, maar met de prestaties van het lopende jaar. Voor...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT