Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding., de 2 mars 2007

Artikel 1. Treden in werking op de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt:

  1. de artikelen 2, 3, 4, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 16, 17, 18 19, 20, eerste lid, 21, 22 en 23 van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding;

  2. dit besluit.

Art. 2. De leden van de raad van bestuur en de directieleden, benoemd overeenkomstig respectievelijk de artikelen 11, §1, derde lid en 15 van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding, kunnen ten vroegste hun mandaat opnemen vanaf 1 december 2007.

Art. 3. Artikel 47, 14°, van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2007.

Art. 4. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 maart 2007.

ALBERT

Van Koningswege :

De Minister van Justitie,

Mevr. L. ONKELINX.

Aanhef

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding, inzonderheid op artikel 50;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 februari 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van begroting van 22 februari 2007;

Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de gerechtelijke stagiairs actueel de minimumwedde van een rijksambtenaar van niveau A genieten;

Dat, in tegenstelling tot de federale ambtenaren, de gerechtelijke stagiairs geen weddenverhogingen op grond van anciënniteit worden toegekend;

Dat dit gegeven een onaanvaardbare ongelijkheid inhoudt en het aangewezen is deze onmiddellijk op te heffen;

Dat daarom de bepaling inzake de valorisering van de geldelijke anciënniteit van de gerechtelijke stagiairs onverwijld (op 1 maart 2007) in werking dient te treden;

Overwegende dat investeren in opleiding één van de peilers is...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT