28 MAART 2000. - Wet tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (1)

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. - Bepaling

tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering

Art. 2. In artikel 4, tweede lid, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994, worden tussen de woorden « 216quater » en « aanhangig » de woorden « of artikel 216quinquies » ingevoegd.

HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging

van het Wetboek van strafvordering

Art. 3. Artikel 182 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 11 juli 1994, wordt aangevuld als volgt :

, hetzij door de oproeping met het oog op onmiddellijke verschijning overeenkomstig artikel 216quinquies.

Art. 4. Artikel 205 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 11 juli 1994, wordt aangevuld als volgt :

of binnen vijfenveertig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis in het kader van de procedure van onmiddellijke verschijning bedoeld in artikel 216quinquies.

Art. 5. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 209bis ingevoegd, luidend als volgt :

Art. 209bis. In de gevallen bedoeld in artikel 216quinquies wordt het hoger beroep ingesteld binnen de termijn en in de vorm bepaald in de artikelen 203 en 205.

Onverminderd artikel 205 wordt de zaak vastgesteld binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn gesteld voor de beklaagde in artikel 203, § 1.

De termijn van dagvaarding voor het hof bedraagt twee dagen.

Het hof kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat het deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting in beraad neemt.

Het hof doet uitspraak binnen vijf dagen nadat de zaak in beraad is genomen.

Wanneer het hof van oordeel is dat de complexiteit van de zaak aanvullend onderzoek vereist, kan het hof het dossier bij een met redenen omklede beslissing toezenden aan de procureur-generaal.

Art. 6. In boek II, eerste titel, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk V ingevoegd dat de artikelen 216quinquies tot 216septies bevat, luidend als volgt :

HOOFDSTUK V. - Onmiddellijke verschijning

Art. 216quinquies. - § 1. De procureur des Konings roept met het oog op onmiddellijke verschijning voor de correctionele rechtbank eenieder op die, overeenkomstig artikel 20bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, in hechtenis wordt gehouden of in vrijheid is gesteld met inachtneming van de voorwaarden omschreven in de artikelen 35 en 36 van voornoemde wet.

Wanneer het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning als bedoeld in artikel 20bis van dezelfde wet wordt uitgevaardigd, stelt de procureur des Konings elke persoon bedoeld in het eerste lid en zijn advocaat...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT