Koninklijk besluit betreffende de intrestbonificatie voor leningovereenkomsten bestemd voor de financiering van energiebesparende uitgaven, de 12 juillet 2009

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. kredietnemer : natuurlijke persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de economische herstelwet van 27 maart 2009;

  2. kredietgever : kredietgever bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de economische herstelwet van 27 maart 2009;

  3. leningovereenkomst : leningovereenkomst bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de economische herstelwet van 27 maart 2009, met inbegrip van elke verkoop op afbetaling en elke lening op afbetaling in de zin van artikel 1, 9° en 11° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en elke overeenkomst in de zin van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecaire krediet;

  4. kapitaal :

    1. wat betreft een leningovereenkomst andere dan een verkoop op afbetaling in de zin van artikel 1, 9° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet : schuld in hoofdsom die het voorwerp uitmaakt van de leningovereenkomst;

    2. wat betreft een verkoop op afbetaling in de zin van artikel 1, 9° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet : alle bedragen die op grond van de verkoop op afbetaling ter beschikking worden gesteld.

  5. saldo dat verschuldigd blijft : bedrag in hoofdsom dat moet gestort worden voor de terugbetaling van het kapitaal verminderd met de schuld in hoofdsom die door de kredietnemer niet tijdig is terugbetaald;

  6. intrestbonificatie : intrestbonificatie bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de economische herstelwet van 27 maart 2009;

  7. bevoegde dienst : Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën.

    Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de leningovereenkomsten bedoeld in artikel 2, derde lid, van de economische herstelwet van 27 maart 2009.

    Art. 3. De intrestbonificatie wordt toegekend indien de volgende voorwaarden zijn vervuld :

  8. de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet of titel I van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet is van toepassing op de leningovereenkomst;

  9. het kapitaal bedraagt minstens 1.250 euro en hoogstens 15.000 euro;

  10. de kredietnemer verzoekt via de kredietgever ten laatste op het ogenblik dat hij de leningovereenkomst ondertekent om toekenning van de intrestbonificatie.

    De intrestbonificatie wordt verminderd tot de intrestvoet op jaarbasis van de hypothecaire lening of het jaarlijks kostenpercentage van het consumentenkrediet in geval deze intrestvoet of dit jaarlijks kostenpercentage minder dan 1,5 percent bedraagt.

    In geval het totaal van de kapitalen van verschillende leningovereenkomsten die een kredietnemer tijdens eenzelfde kalenderjaar per woning sluit, meer bedraagt dan de in het eerste lid, 2°, bedoelde maximumgrens van 15.000 euro, wordt de intrestbonificatie enkel toegekend voor die leningovereenkomsten, waarvan het totaal van de kapitalen gelijk is aan de maximumgrens van 15.000 euro of deze maximumgrens het dichtst benadert zonder ze evenwel te overschrijden.

    Art. 4. De kredietnemer levert aan de kredietgever voorafgaand aan de terbeschikkingstelling van het kapitaal een fotokopie van de factuur van de werken in verband met de uitgaven die met het kapitaal worden gefinancierd, en van haar bijlage. Deze factuur of de bijlage ervan vermeldt de gegevens bepaald in artikel 63 11 , § 1, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

    De kredietgever kan dit bewijsstuk aanwenden als bewijs voor het bekomen van de intrestbonificatie.

    Art. 5. Jaarlijks wordt de intrestbonificatie berekend voor een looptijd van één jaar : de eerste keer op het kapitaal en vervolgens op het saldo dat verschuldigd blijft op de verjaardag van de eerste terbeschikkingstelling van de gelden.

    In geval de resterende looptijd van de leningovereenkomst minder is dan één jaar, wordt de intrestbonificatie pro rata temporis verminderd.

    Art. 6. De kredietgever vraagt jaarlijks bij de bevoegde dienst de storting van de intrestbonificatie voor de door hem gesloten leningovereenkomst. Wanneer hij voor de eerste keer de storting van de intrestbonificatie vraagt, voegt hij bij zijn aanvraag het bewijsstuk bedoeld in artikel 4 en de gegevens die de bevoegde dienst vaststelt, inzonderheid :

  11. de naam en voornamen van de kredietnemer;

  12. de geboorteplaats en -datum van de kredietnemer;

  13. het nummer van de identiteitskaart van de kredietnemer;

  14. bij gebrek aan een identiteitskaart, de aard en het nummer van het gelijkwaardig bewijs van de identiteit van de kredietnemer.

    De aanvraag gebeurt volgens de technische standaard en de nadere specificaties die de bevoegde dienst vaststelt.

    De bevoegde dienst stort de intrestbonificatie aan de kredietgever die het bewijsstuk voorlegt. De eerste keer wordt de intrestbonificatie binnen zes maand na ontvangst van de volledige aanvraag gestort. De volgende keren wordt de intrestbonificatie binnen één maand na ontvangst van de aanvraag gestort. De bevoegde dienst bepaalt de nadere modaliteiten van de storting van de intrestbonificatie.

    § 2. De bevoegde dienst controleert aan de hand van dit bewijsstuk of de intrestbonificatie mag worden toegekend. Hij mag aan de kredietnemer en de kredietgever de aanvullende inlichtingen en stukken vragen die hij noodzakelijk acht om zijn controle te kunnen uitvoeren. Hij mag controle laten uitvoeren door een door de Minister van Financiën aangeduide dienst in de woning waar de werken zijn uitgevoerd.

    Indien uit deze controle blijkt dat ondanks het feit dat het bewijsstuk beantwoordt aan hetgeen bepaald is in artikel 4, de intrestbonificatie niet mag worden toegekend, kan de kredietgever hiervoor niet verantwoordelijk worden gesteld tenzij hij op de hoogte was van het niet vervullen van de voorwaarden bepaald in de artikelen 2 tot 4.

    In geval de kredietgever niet verantwoordelijk kan worden gesteld, verhaalt de bevoegde dienst de aan de kredietgever gestorte intrestbonificatie die niet verschuldigd is op de kredietnemer. In geval de kredietgever verantwoordelijk kan worden gesteld, wordt de intrestbonificatie, als ze reeds aan hem is gestort, op hem verhaald.

    Art. 7. Wat betreft leningovereenkomsten die de kredietnemer heeft ondertekend tussen 1 januari 2009 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die de voorwaarden bepaald in de artikelen 3 en 4 vervullen of die binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit in orde gesteld worden met deze voorwaarden, verzoekt de kredietnemer in afwijking van de artikelen 3, eerste lid, 3°, en 4, om de toekenning van de intrestbonificatie en levert hij aan de kredietgever het bewijsstuk bedoeld in artikel 4 uiterlijk binnen drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit.

    Art. 8. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

    Art. 9. De Minister bevoegd voor Financiën, de Minister bevoegd voor Ondernemen en Vereenvoudigen en de Minister bevoegd voor Klimaat, Energie en Consumentenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

    Gegeven te Brussel, 12 juli 2009.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De Minister van Financiën,

    D. REYNDERS

    De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen,

    V. VAN QUICKENBORNE

    De Minister van Klimaat en Energie belast met Consumentenzaken,

    P. MAGNETTE

    De Staatssecretaris voor de Milieufiscaliteit,

    B. CLERFAYT

    Aanhef

    ALBERT II, Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT