15 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming., de 15 janvier 1999

Artikel 1. Artikel 6bis, § 3, van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, ingevoegd door het koninklijk besluit van 14 april 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :

"§ 3. Voor het bepalen van het recht op de integratietegemoetkoming, worden de bedragen beoogd in §§ 1 en 2 in aanmerking genomen die van kracht zijn op de datum van de uitwerking van de aanvraag tot tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening.".

Art. 2. In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :

    "De in aanmerking te nemen gegevens inzake inkomen zijn deze welke betrekking hebben op het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming of aan de maand die volgt op de ambtshalve herziening";

  2. in § 1, vierde lid, worden de woorden "de aanvulling op het loon en de uitkeringen" vervangen door de woorden "de uitkeringen en het aanvullend loon";

  3. § 3, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :

    "Is de aanvrager, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt, eigenaar, bezitter, vruchtgebruiker of gerechtigde op erfpacht of opstal van een woonhuis, bewoond door hemzelf, door zijn echtgenoot of door de persoon met wie hij een huishouden vormt, dan wordt het kadastraal inkomen hiervan slechts in rekening genomen in de mate dat het 120 000 F te boven gaat. Dit bedrag wordt verhoogd met 10 000 F voor de echtgenoot, of voor de persoon met wie hij een huishouden vormt, en voor elk ander persoon te zijnen laste overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelasting op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarvan de inkomsten in aanmerking genomen worden.".

    Art. 3. Artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :

    "§ 1. Wanneer de inkomsten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag uitwerking heeft ten minste met 20 pct. verlaagd of verhoogd zijn ten opzichte van de inkomsten van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag haar uitwerking heeft, wordt rekening gehouden met de inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag haar uitwerking heeft.

    Wanneer, in geval van herziening van ambtswege, de inkomsten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de maand die volgt op de datum van de herziening van ambtswege, ten minste met 20 pct. verlaagd of verhoogd zijn ten opzichte van de inkomsten van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de maand die volgt op de datum van de herziening van ambtswege, wordt rekening gehouden met de inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand aan de maand die volgt op de datum van de herziening van ambtswege.".

    Art. 4. In artikel 12, vijfde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 januari 1992, worden de woorden "waarop hij ontvoogd wordt door het huwelijk" vervangen door de woorden "waarop hij huwt".

    Art. 5. In artikel 15, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "het Ministerie van Sociale Voorzorg" vervangen door de woorden "het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu".

    Art. 6. In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  4. in het eerste lid worden de woorden "van het Ministerie van Sociale Voorzorg of van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering" vervangen door de woorden "van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu";

  5. in het tweede lid worden de woorden "van het Ministerie van Sociale Voorzorg is belast met het toezicht op de activiteiten van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en" vervangen door de woorden "van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met het toezicht";

  6. in het derde lid worden de woorden "aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering evenals" geschrapt.

    Art. 7. In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  7. in het eerste lid worden de woorden "van het Ministerie van Sociale Voorzorg" vervangen door de woorden "van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu";

  8. in het derde lid worden de woorden "van het Ministerie van Sociale Voorzorg, de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering" vervangen door de woorden "van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu".

    Art. 8. Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid :

    "Het recht op de tegemoetkoming gaat evenwel in op de eerste dag van de maand die volgt op die in de loop waarvan de aanvrager de leeftijd van 21 jaar bereikt, voor zover hij tot deze leeftijd heeft genoten van de bijkomende gezinsbijslag voor gehandicapte kinderen, dat hij aan de voorwaarden bepaald bij de wet voldoet, en dat de aanvraag ingediend wordt ten laatste zes maanden na de datum op dewelke de aanvrager de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.".

    Art. 9. Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 april 1993 en van 26 september 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling :

    "Art. 21. Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming :

  9. wanneer de gerechtigde niet meer beantwoordt aan de in artikel 4 van de wet bedoelde voorwaarden van nationaliteit en/of verblijf;

  10. wanneer de gerechtigde zich in één van de volgende situaties bevindt :

    - wijziging van burgerlijke staat;

    - het vormen van een huishouden;

    - feitelijke scheiding of einde van de samenwoning van minstens één jaar, in de zin van artikel 10;

    - einde van de feitelijke scheiding;

    - het feit dat ten minste één kind al of niet meer ten laste is;

    - het overlijden van de persoon met wie de gerechtigde een huishouden vormt;

    - verandering van categorie, van alleenstaande naar samenwonende, of omgekeerd;

  11. wanneer de gerechtigde de voorwaarden vervult opdat de betaling van de tegemoetkomingen geheel of gedeeltelijk al of niet meer wordt opgeschort in de zin van artikel 12 van de wet;

  12. wanneer de inkomsten bedoeld in artikel 7 van de wet met ten minste 20 pct. zijn verhoogd ten opzichte van de inkomsten van het voorafgaandelijk kalenderjaar.

    Er wordt evenwel niet tot een ambtshalve herziening van het recht op de tegemoetkoming overgegaan als deze verhoging het gevolg is van de tewerkstelling van de gerechtigde voor een periode van 6 maanden of minder;

  13. op 31 december...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT