Koninklijk besluit tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, de 19 avril 2014

BOEK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder :

  1. de Minister : de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken;

  2. de wet van 15 mei 2007 : de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;

  3. de zone : de hulpverleningszone, vermeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007;

  4. de commandant : de zonecommandant, vermeld in artikel 109 van de wet van 15 mei 2007;

  5. de raad : de zoneraad, vermeld in artikel 24 van de wet van 15 mei 2007;

  6. het college : het college van de zone, vermeld in artikel 55 van de wet van 15 mei 2007;

  7. de voorzitter : de persoon die het college en de raad voorzit, vermeld in de artikelen 37 en 57, derde lid, van de wet van 15 mei 2007;

  8. de post : de brandweer- en reddingspost, vermeld in artikel 2, § 1, 8° van de wet van 15 mei 2007;

  9. de representatieve syndicale organisaties : de representatieve syndicale organisaties, vermeld in het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van zijn personeel;

  10. het vrijwillig personeelslid : vrijwillig brandweerman als vermeld in artikel 103 van de wet van 15 mei 2007;

  11. het beroepspersoneelslid : beroepsbrandweerman als vermeld in artikel 103 van de wet van 15 mei 2007;

  12. het personeelslid : het brandweerlid, ongeacht of het een vrijwillig personeelslid of een beroepspersoneelslid is;

  13. het opleidingscentrum voor de civiele veiligheid : opleidingscentrum voor de civiele veiligheid als vermeld in artikel 175/1 van de wet van mei 2007;

  14. de feestdagen : de feestdagen als vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;

  15. de werkdag : weekdag van maandag tot en met zaterdag, met uitzondering van de feestdagen;

  16. het koninklijk besluit van 19 april 2014 : het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones;

  17. diploma van niveau A : diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot de functies van niveau A binnen de federale overheidsdiensten bedoeld in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.

    § 2. Voor de toepassing van dit besluit moet "de raad" verstaan worden als "het college", wanneer de raad deze bevoegdheid, krachtens artikel 63 van de wet van 15 mei 2007, gedelegeerd heeft aan het college.

    Art. 2. § 1. Met uitzondering van artikel 332 is dit statuut van toepassing op de leden van het beroepspersoneel van de zone.

    § 2. Met uitzondering van artikel 332 en behoudens tegenstrijdige bepalingen, is dit statuut van toepassing op de vrijwillige personeelsleden van de zone.

    Ze bevinden zich in een sui generis statutaire situatie.

    § 3. Dit besluit is eveneens van toepassing op de stagiairs, behoudens andersluidende bepalingen.

    Art. 3. Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard, beslist de raad of deze betrekking ingevuld wordt door aanwerving, door bevordering, door mobiliteit of door professionalisering.

    Art. 4. De raad bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in dit statuut vastgelegde regels.

    Art. 5. De verschillende functies binnen de zone worden ingevuld door het basiskader, het middenkader en het hoger kader :

  18. Het basiskader omvat de graden van brandweerman en korporaal;

  19. Het middenkader omvat de graden van onderofficier : sergeant en adjudant;

  20. Het hoger kader omvat de graden van officier : luitenant, kapitein, majoor en kolonel.

    Art. 6. Bij gelijkheid in graad wordt het gezag uitgeoefend door het personeelslid met de grootste anciënniteit in dezelfde graad.

    Art. 7. Bovenop de operationele opdrachten die hem voorbehouden zijn en conform de functiebeschrijvingen, kan het personeelslid ertoe gehouden worden om administratieve of logistieke opdrachten overeenkomstig zijn competenties in het kader van artikel 11 van de wet van 15 mei 2007 uit te voeren.

    BOEK 2. - Rechten en plichten

    TITEL 1. - Algemene rechten en plichten

    Art. 8. Het personeelslid oefent zijn functie uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen, vermeld in artikel 5. Het doet dit met loyaliteit, plichtsgevoel en integriteit.

    Elk personeelslid in de reglementaire klederdracht is, zelfs buiten de diensturen, onderworpen aan de hiërarchie.

    Art. 9. § 1. Het personeelslid respecteert de van kracht zijnde wetten en reglementen, alsmede de richtlijnen die hem gegeven worden in het kader van de wetten en reglementen, waaronder de gedragsregels inzake deontologie, door Ons bepaald, op basis van een beraadslaging door de Ministerraad.

    § 2. Het personeelslid wordt met waardigheid en beleefdheid behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, zijn collega's als zijn ondergeschikten.

    Het personeelslid behandelt zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en beleefdheid.

    Art. 10. Het personeelslid behandelt de gebruikers van zijn diensten welwillend en zonder discriminatie.

    Art. 11. Het personeelslid vermijdt, ook buiten het uitoefenen van zijn functies, ieder gedrag dat het vertrouwen van het publiek in zijn diensten zou kunnen ondermijnen.

    Art. 12. Het personeelslid kan, rechtstreeks of via een tussenpersoon, zelfs buiten de uitoefening van zijn functie maar naar aanleiding van zijn werk, geen persoonlijke schenkingen, giften of voordelen vragen of ontvangen.

    Het eerste lid slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen personeelsleden in de normale uitoefening van hun ambt.

    Art. 13. § 1. Het personeelslid heeft principieel spreekrecht over feiten waarvan hij kennis heeft omwille van het uitoefenen van zijn functie.

    Bij de uitoefening van het spreekrecht zorgt het personeelslid ervoor zo volledig en zo correct mogelijke informatie te verspreiden.

    Het is hem echter verboden feiten te onthullen die betrekking hebben op de nationale veiligheid, op de bescherming van de openbare orde, op de financiële belangen van de overheid, op het voorkomen en bestraffen van strafbare feiten, op het beroepsgeheim, op het medisch geheim, op de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op privacy. Onverminderd de bepalingen van het vakbondsstatuut geldt dit eveneens voor de feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen definitieve beslissing werd genomen, evenals voor feiten die, wanneer zij bekend gemaakt worden, de belangen van de dienst waarin het personeeslid is tewerkgesteld, kunnen schaden.

    De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op het personeelslid dat zijn functie heeft beëindigd.

    § 2. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt het personeelslid zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft.

    Art. 14. § 1. Het personeelslid heeft recht op opleiding over alle aspecten die nuttig zijn zowel voor de functie-uitoefening als voor de uitbouw van de loopbaan.

    Opleiding is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst.

    Met dat doel is het personeelslid verplicht om zich tijdens zijn loopbaan te blijven bijscholen. Het volgen van een opleiding mag echter niet tegenstrijdig zijn met de belangen van de dienst.

    § 2. Het personeelslid heeft recht op de informatie over alle aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie, in het bijzonder voor wat betreft zijn veiligheid, onverminderd de verplichting van het personeelslid om zich te informeren over de materies waarmee het op professioneel vlak belast is. De functionele meerdere verzekert de overdracht van informatie aan zijn ondergeschikten en omgekeerd.

    Art. 15. Het personeelslid biedt zich, bij het begin van de dienst of bij oproeping wanneer hij van wacht is, niet aan wanneer hij onder invloed van alcohol of drugs of in een soortgelijke toestand verkeert door het gebruik van andere stoffen. Tijdens de dienst gebruikt het eveneens geen alcohol, geen drugs en geen geneesmiddelen die aanleiding geven tot een soortgelijke toestand als bij het gebruik van alcohol of drugs.

    Art. 16. Het personeelslid werkt loyaal mee aan tuchtonderzoeken en aan de vaststelling van eventuele tuchtvergrijpen waarvan het zelf niet het voorwerp is of niet het voorwerp zou kunnen zijn. Het geeft een duidelijk antwoord op de vragen die hem worden gesteld en overhandigt op vraag van de autoriteiten de stukken of goederen die nuttig zijn voor het vaststellen van de waarheid.

    Art. 17. Het personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk dossier te raadplegen en om een kopie te krijgen van de stukken van dit dossier. De kopie is gratis.

    Het persoonlijk dossier bevat onder andere een inventaris van de stukken, de documenten met betrekking tot de evaluatie, de mobiliteit, de opleiding, de stage en de tuchtsancties.

    Geen enkel stuk kan worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier zonder dat het personeelslid daarvan voorafgaandelijk op de hoogte is gesteld.

    Art. 18. § 1. Het personeelslid draagt zorg voor de kledings- en uitrustingsvoorwerpen, die hem ter beschikking gesteld worden door de zone.

    § 2. De kledings- en uitrustingsstukken en de uitgaanstenue mogen slechts bij de uitoefening van de dienst of ter gelegenheid van vergaderingen voor beroepsbelangen of officiële plechtigheden gedragen worden.

    § 3. Alleen het dragen van eretekens verleend door de Belgische regering is toegelaten. Door buitenlandse regeringen uitgereikte eretekens mogen slechts worden gedragen, wanneer daartoe toelating is verleend door Ons.

    TITEL 2. - Bijzondere plichten bij interventies

    Art. 19. Onverminderd de bepalingen van de wet van 19 april 2014 tot vaststelling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT