Algemeen reglement voor de bescherming van de arbeid, titel II. (art. 28 - 183) (NOTA : Voor het Waalse Gewest worden de bepalingen betreffende de groeven en hun bijhorigheden opgeheven bij DWG 2002-07-04/41, art. 18,, de 11 février 1946

TITEL Ibis. - (Toepassingsgebied.)

Toepassingsgebied.

Art. 28. Onverminderd de bepalingen betreffende de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, zijn de bepalingen van de titels II, III en V van dit reglement van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

De bepalingen van de onderafdeling II van afdeling I van hoofdstuk III van titel II zijn van toepassing op de personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, e), onder de voorwaarden en nadere regels bepaald door Ons.

Verplichtingen van de werkgevers.

Art. 28bis. (opgeheven)

Opleiding van de werknemers.

Art. 28ter. (opgeheven)

Voorlichting van de werknemers.

Art. 28quater. (opgeheven)

Algemene maatregelen in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar.

Art. 28quinquies. (opgeheven)

Verplichtingen van de werknemers.

Art. 28sexies. (opgeheven)

Art. 28septies. (opgeheven)

TITEL II - ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE ARBEIDSHYGIENE ALSMEDE DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID VAN DE ARBEIDERS.

HOOFDSTUK I - Bepalingen betreffende de veiligheid van de arbeiders.

Afdeling I - Bescherming tegen aanraking met werktuigen en werktuigdelen.

Art. 29. (opgeheven)

Art. 30. (opgeheven)

Art. 31. (opgeheven)

Art. 32. (opgeheven)

Art. 33. (opgeheven)

Art. 34. (opgeheven)

Art. 35.

  1. (...)

  2. (...)

  3. (...)

  4. (...)

  5. (...)

  6. (...)

  7. (...)

  8. (...)

  9. (...)

  10. (...)

  11. (...)

  12. (...)

  13. (...)

    Art. 36. (Opgeheven)

    Art. 37. Het werkvolk, dat in de nabijheid van in beweging zijnde machines of drijfwerken, die gevaar opleveren, dient te staan of te gaan, moet sluitende en geen losse kleren dragen (...)

    Het is verboden zich in de onmiddellijke nabijheid der (machines) of drijfwerken op te schikken, van kleren te veranderen of deze neer te leggen.

    Art. 38. (opgeheven)

    Afdeling II - Beveiliging tegen weggeslingerde brokken, scherven en andere kwetsende of schadelijke agenta.

    Art. 39. (Opgeheven)

    Art. 40. (Opgeheven)

    Art. 40bis. De transparante of lichtdoorlatende wanden, met name volledig glazen wanden, in de lokalen of in de omgeving van werkposten en wegen worden duidelijk aangegeven.

    Zij zijn vervaardigd uit aangepaste veiligheidsmaterialen of op zodanige wijze van de werkposten en de wegen afgescheiden dat de werknemers niet met deze wanden in aanraking kunnen komen noch gewond kunnen raken wanneer zij breken.

    Wanneer de transparante of lichtdoorlatende wanden niet uit veiligheidsmaterialen zijn vervaardigd en als het gevaar bestaat dat de werknemers gewond raken als een wand breekt, moeten deze wanden tegen indrukken worden beveiligd.

    De ramen, bovenlichtvoorzieningen en ventilatievoorzieningen welke geopend kunnen worden, moeten door de werknemers veilig kunnen worden geopend, gesloten, geregeld en vastgezet.

    In geopende stand mogen zij geen gevaar opleveren voor de werknemers.

    Wanneer de transparante of lichtdoorlatende oppervlakken van deuren en poorten niet van veiligheidsmateriaal zijn vervaardigd en als het gevaar bestaat dat werknemers gewond raken als een deur of een poort breekt, moeten deze oppervlakten tegen indrukken worden beveiligd.

    Op transparante deuren moet op ooghoogte een markering zijn aangebracht.

    Klapdeuren en -poorten moeten transparant zijn of van transparante panelen zijn voorzien.

    Schuifdeuren moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet uit hun rails kunnen lopen of omvallen.

    Deuren en poorten die naar boven toe opengaan, moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet kunnen terugvallen.

    Art. 41. (Opgeheven)

    Afdeling IIbis. - Handwerktuigen.

    Art. 41bis. (Opgeheven)

    Afdeling III - (Voorkoming van het vallen van werknemers en bescherming tegen vallende voorwerpen.)

    Art. 41ter. Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk zones met valgevaar voor werknemers of gevaar voor vallende voorwerpen voorkomen, moeten, voor zover mogelijk, zijn uitgerust met voorzieningen die moeten beletten dat werknemers deze zones zonder toestemming betreden.

    Er moeten adequate maatregelen worden getroffen om de werknemers die de gevarenzone mogen betreden, te beschermen.

    (De gevarenzones moeten duidelijk zichtbaar en overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk worden gemarkeerd.)

    Art. 41quater. Vloeren van ruimten moeten vrij zijn van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen; zij moeten vast, stabiel en slipvrij zijn.

    Art. 41quinquies. Ramen en bovenlichtvoorzieningen moeten zodanig in combinatie met de uitrusting zijn ontworpen of zijn uitgerust met zodanige voorzieningen dat zij kunnen worden schoongemaakt zonder gevaar voor de werknemers die dit werk verrichten en voor de werknemers die zich in en om het gebouw bevinden.

    Deze bepaling is enkel van toepassing op de arbeidsplaatsen die na 31 december 1992 voor de eerste maal worden gebruikt alsmede op de wijzigingen, uitbreidingen, of verbouwingen van op 1 januari 1993 in gebruik zijnde arbeidsplaatsen, die vanaf de laatste genoemde datum worden uitgevoerd.

  14. Welputten, regenputten, kommen, vergaarbakken, openingen.

    Art. 42. De welputten, regenputten, kommen, vaten, vergaarbakken en om het even welke openingen, indien zij voor de arbeiders gevaren bieden, moeten behoorlijk bedekt en met stevig opgestelde leuningen, van minstens een meter hoog, omschut worden.

    Hetzelfde geldt voor de deuren, vensters en andere in de muren aangebrachte openingen, waarvan de drempel op minder dan 70 cm boven de vloer langs binnen van het lokaal en op meer dan 1,50 m van de grond langs buiten is gelegen. (Deze bepalingen zijn evenwel niet van toepassing op de openingen in de muren van de gebouwen dienend voor de land-, tuin- en bosbouwondernemingen. In deze ondernemingen zijn de openingen in de muren aan beide zijden voorzien van handvatten of van elk ander toestel dat toelaat er zich aan vast te houden.)

  15. Trappen, bruggetjes, gaanderijen, platformen

    Art. 43. De trappen zijn voorzien van stevige leuningen, aangebracht op een minimumhoogte van 0,75 m en aan de zijde waar er eventueel gevaar tot vallen bestaat.

    Als de trappen breder zijn dan 1,50 m of als er aan beide kanten gevaar tot vallen bestaat, zijn aan beide kanten leuningen aangebracht.

    De verplaatsbare trappen steunen zo dat ze niet kunnen omvallen of glijden. De lengte ervan is voldoende en de nodige maatregelen worden genomen om het personeel in staat te stellen in alle veiligheid van die trappen op de vloeren, waartoe ze toegang verlenen, te gaan of, omgekeerd, van die vloeren op de trappen.

    De bruggetjes, gaanderijen en andere gelijkaardige verkeersmiddelen, alsmede de werksteigers mogen niet schommelen onder de invloed van de last; ze zijn voorzien van leuningen van ten minste 1 m hoog.

  16. Ladders.

    Art. 43bis. Het voor het vervaardigen van ladders gebruikte hout is van goede hoedanigheid, heeft lange vezels, is in volmaakte staat van bewaring, vrij van kloven of gebreken die de weerstand ervan kunnen verminderen.

    De afstand tussen de sporten is dezelfde over de gehele lengte van de ladder. De afmetingen van de sporten zijn toereikend om er de voeten in alle veiligheid op te steunen.

    Genagelde sporten zijn slechts toegelaten als ze rusten in groeven van voldoende diepte, in de bomen aangebracht. De ronde sporten zijn zodanig vastgehecht dat ze niet kunnen draaien in de bomen.

    De ladders zijn opgesteld en hebben zulk een lengte dat het personeel in alle veiligheid van die ladders op de vloeren of stellingen, waartoe ze toegang verlenen, kan gaan of, omgekeerd, van die vloeren of stellingen op de ladders.

    De ladders waarop het personeel kan verplicht zijn te gaan, te werken of te staan, bieden in al de delen ervan de vereiste stevigheids-, stabiliteits- en rigiditeitswaarborgen, rekening houdend met de lasten en spanningen waaraan ze kunnen zijn onderworpen.

    Er zijn er ten minste twee daar waar het personeel tegelijkertijd omhoog en omlaag gaat.

    Ze steunen zo dat ze niet kunnen omvallen.

    Het glijden van de voeten van de ladders wordt belet, hetzij door het vastmaken van het bovenste of onderste gedeelte van de bomen, hetzij door gelijk welke antislipinrichting of door elke andere oplossing die even doeltreffend is.

    De ladders met meer dan 25 sporten worden bovenaan vastgemaakt.

    De hangladders worden met alle vereiste zorg bevestigd en zo dat het schommelen belet wordt.

    Elk overdreven doorbuigen van de ladders wordt verhinderd.

    De voet van de ladders rust op een voldoend weerstandbiedend oppervlak. Hij is gevrijwaard tegen elke stoot waardoor een ongeval kan veroorzaakt worden. Het verkeer aan de voet van de ladders en elke verrichting, welke een schok kan veroorzaken, waardoor ze kunnen verplaatst, worden belet.

    Het is verboden de ladders op een van hun sporten te doen dragen, tenzij deze sport stevig genoeg is en zo in de bomen gevestigd is, dat zij niet kan draaien.

    De uitspreiding van een dubbele ladder is behouden door twee uitspreidingsstaven of touwen met voldoende doorsnede, vastgemaakt aan de twee bomen van elke ladder.

    De scharnieren bovenaan bieden alle veiligheidswaarborgen en worden geregeld nagezien.

    De ladders worden goed onderhouden en op geregelde tussenpozen nagezien door een bevoegd persoon.

    Het is verboden ladders te gebruiken, waaraan een sport ontbreekt of waarvan een sport gebroken, gespleten of los is. De defecte ladders worden onmiddellijk hersteld of vernietigd.

    De ladders, gebruikt voor het werk bepaald in artikel 525 van dit reglement, worden slechts dan beschouwd als voldoende veiligheidswaarborgen biedend als:

    1° ze voor de voeten een steun bieden waarvan de diepte vermeerderd met de vrije ruimte achter deze steun ten minste gelijk is aan 0,115 m en waarvan de breedte ten minste gelijk is aan 0,25 m;

    2° ze voor de handen een stevige steun bieden;

    3° ze onder het dek niet meer inspringen dan redelijkerwijze nodig is om de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT