Algemeen reglement voor de bescherming van de arbeid,titel III. (NOTA : Voor het Waalse Gewest worden de bepalingen betreffende de groeven en hun bijhorigheden opgeheven bij DWG 2002-07-04/41, art. 18;, de 27 septembre 1947

TITEL III - BIJZONDERE BEPALINGEN TOEPASSELIJK IN ZEKERE NIJVERHEIDSTAKKEN

HOOFDSTUK I - Toestellen, installaties, arbeidsprocédés, gemeen aan verscheidene nijverheidstakken.

Eerste Afdeling - Elektrische installaties.

Eerste deel - Constructie.

  1. Algemene bepalingen.

    1. Bepalingen en algemeenheden.

      Sterkstroominstallaties.

      Art. 184. Onverminderd de wetten en reglementen die van kracht zijn in de mijnen, ondergrondse graverijen en groeven, zijn de voorschriften die het voorwerp van deze afdeling uitmaken toepasselijk op alle sterkstroominstallaties met uitzondering van de vaste installaties die dienen tot de eigenlijke elektrische tractie van de spoorwegen en de tramwegen (*) en van deze die de elektrische uitrusting van het rollend materieel uitmaken. (*) Als voorbeeld, worden niet aanzien als eigenlijke tractieïnstallaties, de lijnen voor het overbrengen van elektrische energie van de centrale naar de onderstations en de onderstationsinstallaties)

      Deze voorschriften zijn niet van toepassing op de inrichtingen voor telecommunicatie (telegrafie, telefonie of signalisatie).

      (Zij zijn evenmin van toepassing op de installaties die onderworpen zijn aan het Algemeen Reglement op de elektrische installaties bindend verklaard door het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard, en door het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk, en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming.)

      Behoudens strijdige bepaling, zijn de aanwijzingen betreffende de spanning en de intensiteit evenzeer van toepassing op gelijkstroom als op wisselstroom; in dit laatste geval gelden ze voor de effectieve spanning en intensiteit.

      Lage, gemiddelde en hoge spanning.

      Art. 185. Een elektrische installatie heet "laagspanningsinstallatie" wanneer de spanning tussen de geleiders en de aarde niet meer dan 600 volt bedraagt bij gelijkstroom en 250 volt bij wisselstroom.

      Wordt ook nog "laagspanningsinstallatie" geheten, een onderstationinstallatie voor elektrische tractie met gelijkstroom, wanneer de spanning tussen de geleiders en de aarde in normaal bedrijf niet meer dan 700 volt bedraagt.

      Een elektrische installatie wordt "gemiddelde spanningsinstallatie" geheten, wanneer ze werkt op wisselstroom en de spanning tussen de geleiders en de aarde tussen 250 en 375 volt begrepen is.

      Al de andere installaties worden "hoogspanningsinstallaties" genoemd.

      Nochtans voorziet het reglement:

      1. bijzondere voorschriften toepasselijk op de laagspanningsinstallaties met wisselstroom, waarvan de spanning tussen de geleider en de aarde meer dan 150 volt bedraagt;

      2. aanvullende voorschriften, toepasselijk op de hoogspanningsinstallaties waarvan de spanning tussen de geleiders en de aarde 15.000 volt overtreft zonder boven 100.000 volt te gaan.

      In de installaties met driephasenstroom zonder neutraalgeleider en die waar de neutraalgeleider niet is geaard, is de in aanmerking te nemen spanning de phasenspanning gedeeld door 1,73. Wanneer een phase bestendig met de aarde verbonden is, wordt de phasenspanning in aanmerking genomen.

      Lokalen van de elektriciteitsdienst.

      Art. 186. Onder "gesloten lokalen van de elektriciteitsdienst" verstaat men die lokalen waar enkel de personen mogen intreden belast met de bediening, de bewaking, het onderhoud of de herstelling van de daarin geplaatste werktuigen.

      Onder "gewone lokalen van de elektriciteitsdienst" verstaat men de lokalen speciaal bestemd tot de werking der elektrische machines of toestellen, voor zover het intreden, in die lokalen verboden is voor personen, die niet op de hoogte zijn van de gevaren van de elektriciteit.

      Onder "bewaakte lokalen" verstaat men de nijverheids- of handelslokalen waar ook personen mogen binnengaan die niet op de hoogte zijn van de gevaren van elektriciteit op voorwaarde dat zij er wegens hun dienst geroepen zijn.

      Al de andere lokalen worden in dit reglement "open lokalen" genoemd.

      Onbrandbare stoffen.

      Art. 187. Worden onbrandbare stoffen genoemd, die welke in normale gebruiksvoorwaarden niet kunnen worden ontvlamd, noch verbrand.

      (Aarding.)

      Art. 188. § 1. Onder aarding wordt verstaan een blijvende, goed geleide verbinding met de aarde, bestaande uit een geleider, die op doelmatige en duurzame wijze, zonder tussenplaatsing van een smeltzekerheid of schakelaar, verbonden is met een of meer metalen stukken die met de aarde een voldoend ontwikkelde contactoppervlakte vormen.

      § 2. De aardverbinding, bestaande uit de gezamenlijke metalen stukken in contact met de aarde, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

      1. de minimumcontactoppervlakte met de grond bedraagt 0,5 m2;

      2. de aarde van de electroden moet zodanig gekozen zijn dat ze weerstaan aan de door de bodem veroorzaakte corrosie;

      3. de verspreidingsweerstand van de aarde bedraagt ten hoogste 10 ohm.

      § 3. De in voorgaande paragraaf vermelde contactoppervlakte mag van 0,5 m2 op 0,125 m2 gebracht worden, wanneer metalen electroden onder de vorm van met kracht in de aarde gedreven palen of buizen worden gebruikt.

      § 4. Wanneer de voorwaarde 3° van § 2 niet kan worden nageleefd om reden van de grote weerstand van de aarde, dan moet de contactoppervlakte met de aarde ten minste verdubbeld worden door toevoeging van een tweede aardverbindingsinrichting, die zich op een voldoende afstand van de eerste bevindt.

      Deze vereiste mag in de laagspanningsinstallaties door de volgende vervangen worden: de installatie is beschermd door een automatische aardstroomschakelaar met differentiële inrichting van hoge gevoeligheid (nominale uitschakelstroom kleiner dan of gelijk aan 30 mA); deze automatische stroomschakelaar mag eveneens vervangen worden door een gelijkaardige minder gevoelige stroomschakelaar, op voorwaarde dat het produkt van zijn nominale uitschakelstroom met de aardingsweerstand van de te beschermen toestellen 50 V niet overtreft in de droge en niet geleidende plaatsen en 24 V in de vochtige of geleidende plaatsen.

      § 5. Een aardverbinding wordt "beveiligingsaardverbinding" genoemd, wanneer deze door middel van een aardgeleider verbonden is met de massa's, omhulsels en andere metalen onderdelen, waarvoor de aarding is voorgeschreven bij deze afdeling, alsmede met de secundaire ketens en nulpunten van de meettransformatoren.

      § 6. Een aardverbinding wordt "exploitatieaardverbinding" genoemd, wanneer ze bestemd is voor de aarding van het nulpunt van de vermogentransformatoren, overspanningsafleiders of bliksemafleiders.

      § 7. De ondergrondse metalen buizen van een privaat waterdistributienet, alsmede de grote metalen geraamten die in verbinding staan met de aarde mogen als beveiligingsaardverbinding worden gebruikt voor de wisselstroominstallaties met lage of gemiddelde spanning, niettegenstaande de bepalingen van § 2.

      § 8. De beveiligings- en de exploitatieaardverbindingen moet gescheiden zijn; ze mogen nochtans samen aangesloten worden wanneer de verspreidingsweerstand van de aardverbinding ten hoogste 1 ohm bedraagt.

      § 9. Het is eveneens verplicht afzonderlijke beveiligingsaardverbindingen in te richten voor installaties of gedeelten van installaties met lage of gemiddelde spanning enerzijds, en hoge spanning anderzijds; een enkele aardverbinding mag nochtans gebruikt worden wanneer de verspreidingsweerstand van de aardverbinding minder bedraagt dan 10 ohm.

      § 10. De ontladingslampen van alle categorieën, alsmede alle andere gebruikstoestellen die gevoed worden door een laagspanningsnet zijn gelijkgesteld met laagspanningsinstallaties, wat hun aarding betreft.

      § 11. De aardgeleider heeft een doorsnede van ten minste 16 mm2 wanneer hij dienst doet als beveiligingsgeleider van een hoogspanningsinstallatie of wanneer hij bestemd is om het nulpunt van de laagspanning van een vermogentransformator te aarden.

      § 12. Bij de hoogspanningsborden mag de massa der meettransformatoren nochtans met de hoofdaardgeleider verbonden worden door middel van een verbinding waarvan de doorsnede ten minste gelijk is aan die van de geleider die de energie naar de spanningsreductors toevoert, of aan die van de laagspanningsgeleider voor de intensiteitsreductors, zonder dat die doorsnede minder dan 6 mm2 is noch groter moet zijn dan 16 mm2.

      § 13. Anderzijds is de doorsnede van de aardgeleider voor de aarding van de secundaire ketens van de meettransformatoren ten minste gelijk aan de doorsnede van de secundaire wikkeling, zonder dat zij kleiner dan 2,5 mm2 mag zijn.

      § 14. Bij de elektrische installaties van lage of gemiddelde spanning wordt de minimumdoorsnede aangeduid in de hieronderstaande tabel:

      Doorsnede van fasegeleiders die de toestellen voeden:

      S (mm2)

      S

      16

      S > 35

      Minimumdoorsnede van de aardgeleider: Sp (mm2) (Die doorsneden zijn die welke toegelaten zijn voor de koperen geleiders. Voor de geleiders die uit een ander metaal zijn samengesteld, worden de doorsneden zodanig bepaald dat een gelijkwaardige geleidbaarheid wordt bekomen als die welke voortvloeit uit de toepassing van de tabel. De aardgeleiders zijn uit hetzelfde metaal samengesteld als de aktieve geleiders).

      Sp = S (Indien de aardgeleider geen deel uitmaakt van de voedingsleiding (buis of kabel), dan is Sp ten minste gelijk aan 2,5 m2, wanneer de aardgeleider voorzien is van een mechanische bescherming, en aan 4 mm2, indien die mechanische bescherming ontbreekt).

      Sp = 16 mm2

      Sp = S/2 (Sp mag de genormaliseerde doorsnede zijn die onmiddellijk onder S/2 gelegen is).

      § 15. De aarding van andere metalen stukken zoals stutten of leuningen wordt verwezenlijkt door middel van een koperen aardgeleider met een minimumdoorsnede van 2,5 mm2, wanneer hij voorzien...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT