30 SEPTEMBER 2005. - Wet houdende instemming met het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, gedaan te 's-Gravenhage op 26 maart 1999 (1) (2)

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2. Het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, gedaan te 's-Gravenhage op 26 maart 1999, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 30 september 2005.

ALBERT

Van Koningswege :

De Minister van Buitenlandse Zaken,

K. DE GUCHT

De Minister van Justitie,

Mevr. L. ONKELINX

De Minister van Landsverdediging,

A. FLAHAUT

Gezien en met 's Lands zegel gezegeld :

De Minister van Justitie,

Mevr. L. ONKELINX

_______

Nota's

(1) Zitting 2004-2005.

Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 3 juni 2005, nr. 3-1225/1. - Verslag, nr. 3-1225/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 7 juli 2005.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-1930/1. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-1930/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 14 juli 2005.

(2) Zie het decreet van de Vlaamse Gemeenschap/het Vlaamse Gewest van 16 juli 2010 (Belgisch Staatsblad van 6 augustus 2010 - Ed. 2), het decreet van de Franse Gemeenschap van 12 mei 2004 (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2004), het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 17 maart 2008 (Belgisch Staatsblad van 9 april 2008 - Ed. 2), het decreet van het Waalse Gewest van 27 mei 2004 (Belgisch Staatsblad van 16 juli 2004), en de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 30 maart 2006 (Belgisch Staatsblad van 13 april 2006).

Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict

De Partijen,

Zich bewust van de noodzaak de culturele goederen beter te beschermen in geval van een gewapend conflict en te voorzien in een stelsel van versterkte bescherming ten gunste van de specifiek aangewezen culturele goederen;

Opnieuw bevestigend het belang van de bepalingen van het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, aangenomen te 's-Gravenhage op 14 mei 1954 en de nadruk leggend op de noodzaak deze bepalingen aan te vullen met maatregelen die de uitvoering ervan versterken;

Geleid door de wens de Hoge Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag een middel te bieden om via passende procedures nauwer te worden betrokken bij de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict;

Overwegende dat de regels inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict een weerspiegeling zouden moeten zijn van de ontwikkelingen van het internationaal recht;

Bevestigend dat de regels van het internationaal gewoonterecht de aangelegenheden blijven beheersen die in dit Protocol niet zijn geregeld;

hebben overeengekomen als volgt :

HOOFDSTUK 1. - Inleiding

Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder :

  1. « Partij », een Verdragsluitende Partij bij dit Protocol;

  2. « culturele goederen », de culturele goederen zoals omschreven in artikel 1 van het Verdrag;

  3. « Verdrag », het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, aangenomen te 's-Gravenhage op 14 mei 1954;

  4. « Hoge Verdragsluitende Partij », een Verdragsluitende Partij bij het Verdrag;

  5. « versterkte bescherming », het stelsel van versterkte bescherming ingevoerd krachtens de artikelen 10 en 11;

  6. « militair doelwit », een object dat gelet op de aard, de ligging, de bestemming of de aanwending ervan daadwerkelijk bijdraagt tot de militaire actie en waarvan de totale en gedeeltelijke vernietiging, de inpalming of de neutralisering in dit geval een specifiek militair voordeel biedt;

  7. « ongeoorloofd », uitgeoefend onder dwang of anderszins, in strijd met de toepasselijke regels van het nationaal recht van het bezette grondgebied of van het internationaal recht;

  8. « Lijst », de internationale lijst van culturele goederen onder versterkte bescherming, opgesteld overeenkomstig artikel 27, paragraaf 1, lid b) ;

  9. « directeur-generaal », de directeur-generaal van UNESCO;

  10. « UNESCO », de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur;

  11. « eerste Protocol », het Protocol inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, aangenomen te 's-Gravenhage op 14 mei 1954.

    Verhouding tot het Verdrag

    Artikel 2

    Dit Protocol is een aanvulling op het Verdrag met betrekking tot de verhoudingen tussen de Partijen.

    Toepassingsgebied

    Artikel 3

    1. Dit Protocol is van toepassing op de situaties bedoeld in artikel 18, paragraaf 1 en 2, van het Verdrag en in artikel 22, paragraaf 1, met uitzondering van de bepalingen die gelden in vredestijd.

    2. Indien een van de partijen bij een gewapend conflict niet is gebonden door dit Protocol, blijven de Partijen bij dit Protocol erdoor gebonden in het kader van hun onderlinge betrekkingen. Zij zijn bovendien door dit Protocol gebonden in het kader van hun betrekkingen met een Verdragsluitende Partij die niet gebonden is door dit Protocol, indien zij de bepalingen ervan aanvaardt en zolang zij deze toepast.

    Verhoudingen tussen hoofdstuk 3 en andere bepalingen van het Verdrag en van dit Protocol

    Artikel 4

    De toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 3 van dit Protocol doet geen afbreuk aan :

  12. de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk I van het Verdrag en van hoofdstuk 2 van dit Protocol;

  13. de toepassing van hoofdstuk II van het Verdrag zowel tussen de Partijen bij dit Protocol als tussen een Partij en een Staat die dit Protocol aanvaardt en toepast overeenkomstig artikel 3, paragraaf 2, met dien verstande dat wanneer een cultureel goed zowel onder speciale als onder versterkte bescherming wordt gesteld enkel de bepalingen inzake de versterkte bescherming worden toegepast.

    HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen inzake de bescherming

    Veiligstelling van culturele goederen

    Artikel 5

    De voorbereidende maatregelen die overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag in vredestijd zijn genomen met het oog op de veiligstelling van de culturele goederen tegen de voorspelbare gevolgen van een gewapend conflict, bestaan in voorkomend geval in het opmaken van inventarissen, het plannen van spoedeisende maatregelen om goederen te beschermen tegen de risico's van brand of instorting van de gebouwen, het voorbereiden van de verwijdering van roerende culturele goederen of van het aanbrengen van de bescherming in situ van deze goederen, alsook het aanwijzen van bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de veiligstelling van de culturele goederen.

    Eerbiediging van de culturele goederen

    Artikel 6

    Teneinde de eerbiediging van de culturele goederen te waarborgen overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag :

  14. kan een afwijking op grond van een dwingende militaire noodzaak in de zin van artikel 4, paragraaf 2, van het Verdrag enkel worden ingeroepen voor het voeren van een vijandelijke daad tegen een cultureel goed als en zolang :

  15. dit cultureel goed door de betekenis ervan tot een militair doelwit is omgevormd, en

    ii. geen andere praktisch mogelijke oplossing bestaat om een militair voordeel te verkrijgen dat overeenstemt met dat opgeleverd door een vijandelijke daad tegen dat doelwit;

  16. kan een afwijking op grond van een dwingende militaire noodzaak in de zin van artikel 4, paragraaf 2, van het Verdrag enkel worden ingeroepen om culturele goederen aan te wenden voor doeleinden waardoor zij kunnen worden blootgesteld aan vernietiging of beschadiging als en zolang geen keuze mogelijk is tussen een dergelijke aanwending van de culturele goederen en een andere praktisch mogelijke methode om een gelijkwaardig militair voordeel te verkrijgen;

  17. wordt de beslissing een dwingende militaire noodzaak in te roepen enkel genomen door de chef van een formatie waarvan het belang overeenstemt met of groter is dan een bataljon, dan wel door een kleinere formatie wanneer de omstandigheden geen ander optreden mogelijk maken;

  18. moet in geval van een aanval gegrond op een beslissing genomen overeenkomstig lid a) te gepasten tijde en met doeltreffende middelen een waarschuwing worden gegeven, wanneer de omstandigheden zulks mogelijk maken.

    Voorzorgen bij de aanval

    Artikel 7

    Onverminderd de andere voorzorgen opgelegd krachtens het internationaal humanitair recht bij het voeren van militaire acties, moet iedere partij bij het conflict :

  19. alles in het werk stellen wat praktisch mogelijk is om na te gaan of de aan te vallen doelwitten geen culturele goederen zijn die worden beschermd krachtens artikel 4 van het Verdrag;

  20. alle praktisch mogelijke voorzorgen nemen met betrekking tot de keuze van de middelen en de methoden van de aanval teneinde de collaterale schade die zou kunnen worden toegebracht aan de culturele goederen beschermd op grond van artikel 4 van het Verdrag te voorkomen en in ieder geval tot het minimum te beperken;

  21. zich onthouden van een aanval waarvan kan worden aangenomen dat hij aan de culturele goederen beschermd op grond van artikel 4 van het Verdrag collaterale schade aanbrengt die bovenmatig is in verhouding tot het verwachte concrete en rechtstreekse militaire voordeel;

  22. een aanval intrekken of onderbreken als blijkt dat :

  23. het doelwit een cultureel goed is beschermd krachtens artikel 4 van het Verdrag;

    ii. kan worden verwacht dat hij aan de culturele goederen beschermd krachtens artikel 4 van het Verdrag collaterale schade aanbrengt die bovenmatig is in verhouding tot het verwachte concrete en rechtstreekse militaire voordeel.

    Voorzorgen tegen de gevolgen van de aanvallen

    Artikel 8

    Voor...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT