GERECHTELIJK WETBOEK - Deel VI : ARBITRAGE. (art. 1676 tot 1723) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1985 en tekstbijwerking tot 07-08-1998.), de 10 octobre 1967

Art. 1676. 1. Elk geschil dat reeds is ontstaan of nog kan ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking, waarover een dading mag worden aangegaan, kan bij overeenkomst aan arbitrage worden onderworpen.

(2. Ieder die bekwaam of bevoegd is om een dading aan te gaan, kan een overeereenkomst tot arbitage sluiten.

De publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen, onverminderd het bepaalde in de bijzondere wetten, slechts een overeenkomst tot arbitrage sluiten indien de overeenkomst de beslechting van een geschil betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een overeenkomst tot doel heeft. De voorwaarden die golden voor het sluiten van het contract waarvan de uitvoering aan arbitrage wordt onderworpen gelden eveneens voor het sluiten van de overeenkomst tot arbitrage. Daarenboven mogen de publiekrechtelijke rechtspersonen in alle aangelegenheden, bepaald bij wet of bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, overeenkomsten tot arbitrage sluiten. Het besluit mag eveneens de voorwaarden en de regels van totstandkoming van de overeenkomst bepalen.)

  1. Het bepaalde in de voorgaande leden laat de uitzonderingen die elders in de wet voorkomen onverlet.

    Art. 1677. Een overeenkomst tot arbitrage behoort te zijn vervat in een door partijen ondertekend geschrift, of in andere hen bindende stukken, waarin zij blijk hebben gegeven van hun wil om het geschil aan arbitrage te onderwerpen.

    Art. 1678. 1. Een overeenkomst tot arbitrage is niet geldig indien daarin aan een van de partijen een bevoorrechte positie bij de aanwijzing van de (arbiter) of de (arbiters) is toegekend.

  2. Onder voorbehoud van de bij de wet bepaalde uitzonderingen is van rechtswege nietig iedere overeenkomst tot arbitrage, afgesloten vóór het ontstaan van een geschil, waarvan de arbeidsrechtbank kennis moet nemen krachtens de artikelen 578 tot 583.

    Art. 1679. 1. De rechter bij wie een aan arbitrage onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, verklaart zich, op verzoek van een partij, onbevoegd om daarvan kennis te nemen, tenzij er ten aanzien van dat geschil geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of deze is geëindigd; de exceptie moet voor elke andere exceptie of verweer worden voorgedragen.

  3. Met een overeenkomst tot arbitrage is niet onverenigbaar dat een partij zich tot de rechter wendt in verband met het nemen van bewarende maatregelen of ter verkrijging van een voorlopige voorziening; dit betekent niet dat die partij van arbitrage afziet.

    Art. 1680. Ieder die bekwaam is tot het aangaan van een overeenkomst kan (arbiter) zijn, met uitzondering van, zelfs ontvoogde, minderjarigen, van personen wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd en van hen die onherroepelijk zijn uitgesloten van het kiesrecht of in de uitoefening van het kiesrecht zijn geschorst.

    Art. 1681. 1. Een scheidsgerecht moet zijn samengesteld uit een oneven aantal (arbiters). Het kan uit één (arbiter) bestaan.

  4. Voorziet de overeenkomst tot arbitrage in een even aantal (arbiters), dan wordt een bijkomende (arbiter) benoemd.

  5. Hebben partijen het aantal der (arbiters) niet in de overeenkomst tot arbitrage bepaald en worden zij het alsnog niet over het aantal eens, dan bestaat het scheidsgerecht uit drie (arbiters).

    Art. 1682. Partijen kunnen bij de overeenkomst tot arbitrage of daarna de (arbiter) of de (arbiters) aanwijzen dan wel een derde met die aanwijzing belasten. Hebben partijen de (arbiters) niet aangewezen en zijn zij ook niet overeengekomen op welke wijze deze moeten worden aangewezen, dan wijst ieder van hen na het ontstaan van het geschil een (arbiter) of, zo nodig een gelijk aantal (arbiters) aan.

    Art. 1683. 1. De partij die een geschil bij het scheidsgerecht aanhangig wil maken, geeft daarvan kennis aan de tegenpartij. In deze kennisgeving wordt naar de overeenkomst tot arbitrage verwezen en voorts het onderwerp van het geschil aangegeven, indien dit laatste niet reeds in de overeenkomst tot arbitrage is geschied.

  6. Wanneer er meer dan één (arbiter) moet worden aangewezen en het aan partijen is om hen aan te wijzen, bevat de kennisgeving eveneens de namen van de (arbiter) of (arbiters) die door de partij die zich op de overeenkomst tot arbitrage beroept, zijn aangewezen; in deze kennisgeving wordt tevens de tegenpartij uitgenodigd om de door haar aan te wijzen (arbiter) of (arbiters), op te geven.

  7. Is een derde belast met de aanwijzing van de (arbiter) of van de (arbiters) en heeft hij zulks nog niet verricht, dan wordt ook aan hem een kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid, gedaan, waarin hij wordt uitgenodigd om tot de aanwijzing over te gaan.

  8. Is van de aanwijzing van een (arbiter) eenmaal kennis gegeven, dan kan deze niet meer worden ingetrokken.

    Art. 1684. 1. Heeft de partij of de derde, aan wie een kennisgeving als bedoeld in artikel 1683 is gedaan, niet binnen een maand daarna de door hem aan te wijzen (arbiter) of (arbiters) aangewezen, dan geschiedt de benoeming van die (arbiter) of (arbiters) op het verzoekschrift van de meest gerede partij door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

  9. Wanneer partijen zijn overgekomen dat er één (arbiter) zal zijn en zij deze niet in onderlinge overeenstemming binnen een maand na de in artikel 1683 bedoelde kennisgeving hebben aangewezen, geschiedt de benoeming op de wijze als in het eerste lid bepaald.

    Art. 1685. 1. Wanneer de ingevolge de voorgaande artikelen aangewezen of benoemde (arbiters) even in aantal zijn, benoemen zij nog een (arbiter); deze is voorzitter van het scheidsgerecht. Bij het ontbreken van overeenstemming tussen de (arbiters) wordt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen, de benoeming op verzoek van de meest gerede partij gedaan door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoek daartoe kan tot de voorzitter worden gericht na verloop van een maand, nadat de laatste (arbiter) zijn opdracht heeft aanvaard of zodra voordien het ontbreken van overeenstemming is vastgesteld.

  10. Wanneer de aangewezen (arbiters) oneven in aantal zijn, benoemen zij één hunner tot voorzitter van het scheidsgerecht, tenzij partijen een andere wijze van benoeming zijn overeengekomen. Bij het ontbreken van overeenstemming tussen de (arbiters) geschiedt die benoeming overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.

    Art. 1686. 1. In de gevallen als bedoeld in de artikelen 1684 en 1685 staat tegen de beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg geen voorziening open.

  11. De beslissing van de voorzitter belet niet dat (arbiters) zich over hun bevoegdheid uitspreken, noch dat een partij de onbevoegdheid van het scheidsgerecht inroept.

    Art. 1687. 1. Indien een (arbiter) overlijdt, rechtens of in feite verhinderd is zijn opdracht te vervullen, weigert zijn opdracht te aanvaarden of deze niet uitvoert, dan wel indien aan zijn opdracht in onderlinge overeenstemming tussen partijen een einde is gemaakt, wordt in zijn vervanging voorzien volgens de regels die op zijn aanwijzing of benoeming toepasselijk zijn. Is de (arbiter) of zijn (arbiters) evenwel in de overeenkomst tot arbitrage met name genoemd, dan vervalt die overeenkomst van rechtswege.

  12. Geschillen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gevallen worden door de meest gerede partij aanhangig gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg. Beslist deze dat er reden is om een (arbiter) te vervangen, dan benoemt zij diens vervanger; zij houdt daarbij rekening met de bedoelingen van partijen zoals die uit de overeenkomst tot arbitrage blijken.

  13. Partijen kunnen van de bepalingen van dit artikel afwijken.

    Art. 1688. Het overlijden van een partij doet noch de overeenkomst tot arbitrage, noch de opdracht van (arbiters) eindigen, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

    Art. 1689. Een (arbiter) die zijn opdracht eenmaal heeft aanvaard, kan zich daaraan niet meer onttrekken, tenzij de rechtbank van eerste aanleg hem op zijn daartoe strekkend verzoek verlof heeft gegeven. De rechtbank beslist niet dan na verhoor van partijen of nadat deze door de griffier bij gerechtsbrief zijn opgeroepen. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen voorziening open.

    Art. 1690. Arbiters kunnen worden gewraakt wanneer er omstandigheden zijn die gerechtvaardigde twijfel doen ontstaan over hun onpartijdigheid of onafhankelijkheid.

  14. Een partij kan een arbiter slechts wraken om een reden die haar na zijn aanwijzing bekend is geworden.

    Art. 1691. 1. Van de wraking wordt kennis gegeven aan de (arbiters) alsook aan de derde die ingevolge de overeenkomst tot arbitrage de gewraakte (arbiter) heeft benoemd, zodra de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden. De (arbiters) schorten daarop het geding op.

  15. Wanneer de gewraakte (arbiter) zich niet heeft teruggetrokken binnen tien dagen nadat hem van de wraking kennis is gegeven, geeft het scheidsgerecht hiervan kennis aan de wrakende...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT