Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf., de 15 décembre 1989

Artikel 1. 1. Niemand die ressorteert onder de rechtsmacht van een Staat die Partij is bij dit Facultatieve Protocol mag worden terechtgesteld.

  1. Elke Staat die Partij is neemt alle nodige maatregelen om de doodstraf onder zijn rechtsmacht af te schaffen.

    Art. 2. 1. Geen enkel voorbehoud ten aanzien van dit Protocol is toegestaan, behalve een voorbehoud, gemaakt bij de bekrachtiging of toetreding, dat voorziet in de toepassing van de doodstraf in tijd van oorlog op grond van een veroordeling wegens een zeer ernstig misdrijf van militaire aard dat in oorlogstijd is begaan.

  2. De Staat die Partij is die een zodanig voorbehoud maakt, doet de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties bij de bekrachtiging of toetreding mededeling van de desbetreffende bepalingen van zijn nationale wetgeving die in oorlogstijd van toepassing zijn.

  3. De Staat die Partij is die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt, stelt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in kennis van het begin en het einde van de staat van oorlog die voor zijn grondgebied geldt.

    Art. 3. De Staten die Partij zijn bij dit Protocol nemen in de rapporten die zij in overeenstemming met artikel 40 van het Verdrag voorleggen aan het Comit voor de rechten van de mens, gegevens op over de maatregelen die zij hebben genomen om uitvoering aan dit Protocol te geven.

    Art. 4. Ten aanzien van de Staten die Partij zijn bij het Verdrag die een verklaring hebben afgelegd krachtens artikel 41, wordt de bevoegdheid van het Comit voor de rechten van de mens om kennisgevingen waarin een Staat die Partij is beweert dat een andere Staat die Partij is diens verplichtingen niet nakomt, in ontvangst te nemen en te behandelen, uitgebreid tot de bepalingen van dit Protocol, tenzij de betrokken Staat die Partij is het tegendeel heeft kenbaar gemaakt op het tijdstip van bekrachtiging of toetreding.

    Art. 5. Ten aanzien van de Staten die Partij zijn bij het Eerste Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aangenomen op 16 december 1966, wordt de bevoegdheid van het Comit voor de rechten van de mens om kennisgevingen van individuele personen die onder zijn rechtsmacht vallen, in ontvangst te nemen en te behandelen, uitgebreid tot de bepalingen van dit Protocol, tenzij de betrokken Staat die Partij is het tegendeel heeft kenbaar gemaakt op het tijdstip van bekrachtiging of toetreding.

    Art. 6. 1. De bepalingen van dit Protocol gelden als aanvullende bepalingen op...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT