Verdrag nr. 182 betreffende het verbod van de ergste vormen van kinderarbeid en de onmiddellijke actie met het oog op de afschaffing ervan., de 17 juin 1999

Artikel 1. Elk Lid dat dit verdrag ratificeert, moet onmiddellijke en doeltreffende maatregelen nemen om dringend het verbod en de afschaffing van de ergste vormen van kinderarbeid te waarborgen.

Art. 2. In dit verdrag is de term " kind " van toepassing op alle personen van minder dan 18 jaar.

Art. 3. In dit verdrag omvat de uitdrukking " de ergste vormen van kinderarbeid " :

  1. alle vormen van slavernij of analoge praktijken, zoals de verkoop van en de handel in kinderen, de onderworpenheid voor schulden en de lijfeigenschap evenals de verplichte of gedwongen arbeid, met inbegrip van de gedwongen of verplichte aanwerving van kinderen om ze in te zetten in gewapende conflicten;

  2. het gebruik, de aanwerving of het aanbieden van een kind voor prostitutie, voor de vervaardiging van pornografisch materiaal of pornografische voorstellingen;

  3. het gebruik, de aanwerving of het aanbieden van een kind voor ongeoorloofde praktijken, meer bepaald voor de productie en het verhandelen van verdovende middelen, zoals de relevante internationale verdragen bepalen;

  4. de werken die, omwille van hun aard of omstandigheden waarin ze worden uitgeoefend, de gezondheid, de veiligheid of de moraliteit van het kind schade kunnen berokkenen.

    Art. 4. 1. De vormen van arbeid die bedoeld worden in artikel 3 d) moeten bepaald worden door de nationale wetgeving of de bevoegde overheid, na raadpleging van de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties en rekening houdend met de relevante internationale normen en in het bijzonder met de paragrafen 3 en 4 van de aanbeveling over de ergste vormen van kinderarbeid, 1999.

    1. De bevoegde overheid moet, na overleg met de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties de aldus vastgestelde vormen van arbeid lokaliseren.

    2. De lijst van de conform paragraaf 1 van dit artikel vastgestelde vormen van arbeid moet periodiek onderzocht en, indien nodig, herzien worden in overleg met de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties.

      Art. 5. Elk Lid moet, na overleg met de werkgevers- en werknemersorganisaties, geschikte mechanismen oprichten of aanduiden om te waken over de toepassing van de bepalingen, die dit verdrag uitwerking geven.

      Art. 6. 1. Elke Lid moet actieprogramma's opstellen en uitvoeren om de ergste vormen van kinderarbeid bij voorrang af te schaffen.

    3. Deze actieprogramma's moeten uitgewerkt en toegepast worden in overleg met de bevoegde openbare instellingen en de werkgevers- en werknemersorganisaties, waarbij zo nodig rekening moet worden gehouden met de standpunten van de andere betrokken groepen.

      Art. 7. 1. Elk Lid moet alle noodzakelijke maatregelen nemen om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en de naleving van de bepalingen te waarborgen die dit verdrag uitwerking geven met inbegrip van het voorzien en het toepassen van strafrechtelijke sancties of,zo nodig, van andere sancties.

    4. Elk Lid moet, rekening houdend met het belang van onderwijs met het oog op de afschaffing van de kinderarbeid, binnen een vastgestelde termijn efficinte maatregelen nemen om :

  5. te verhinderen dat kinderen worden aangeworven voor de ergste vormen van kinderarbeid;

  6. te voorzien in geschikte en noodzakelijke rechtstreekse hulp om kinderen te onttrekken aan de ergste vormen van kinderarbeid en hun heraanpassing en sociale intergratie te waarborgen;

  7. de toegang te waarborgen tot gratis basisonderwijs en, wanneer dit mogelijk en passend is, tot de beroepsopleiding voor alle kinderen die onttrokken worden aan de ergste vormen van kinderarbeid;

  8. de kinderen te identificeren die in het bijzonder blootgesteld zijn aan risico's en in rechtstreeks contact te treden met hen;

  9. rekening te houden met de bijzondere situatie van meisjes.

    1. Elk Lid moet de bevoegde overheid aanduiden die belast is met de tenuitvoerlegging van de bepalingen die dit verdrag uitwerking geven.

      Art. 8. De Leden moeten gepaste maatregelen nemen om elkaar te helpen om uitwerking te geven aan de bepalingen van dit verdrag door een samenwerking en/of een versterkte internationale bijstand met inbegrip van maatregelen ter ondersteuning van de economische en sociale ontwikkeling, van programma's ter uitroeiing van de armoede...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT