31 MAART 2003. - Koninklijk besluit betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerpbesluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, maakt de inwerkingtreding en de tenuitvoerlegging mogelijk van artikel 10 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en de overdracht van de bijbehorende onderzoeks-, toezichts- en sanctiebevoegdheden, in zoverre artikel 10 handelt over de continue verplichtingen in hoofde van de emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt. Het gaat daarbij in het bijzonder om de verplichtingen inzake de informatieverstrekking aan het publiek en de verplichtingen ten aanzien van de houders van financiële instrumenten, met name dan de verplichtingen die de gelijke behandeling moeten waarborgen van de houders van financiële instrumenten die zich in dezelfde omstandigheden bevinden.

Volledigheidshalve wordt eraan herinnerd dat deze materie momenteel wordt beheerst door drie teksten. Enerzijds regelen twee koninklijke besluiten van 3 juli 1996 de verplichtingen van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs. Het ene besluit betreft de verplichtingen van die emittenten inzake occasionele informatie. Wat die materie betreft, is de onderzoeks-, toezichts- en sanctiebevoegdheid op dit moment in handen van de marktautoriteit van Euronext Brussels. Het andere besluit betreft de verplichtingen van voornoemde emittenten inzake periodieke informatie. In dat verband is de onderzoeks-, toezichts- en sanctiebevoegdheid in handen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Anderzijds regelt het marktreglement van Nasdaq Europe de verplichtingen inzake occasionele en periodieke informatie van de emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op die markt. De marktautoriteit van Nasdaq Europe is op dit moment bevoegd voor het toezicht op en de sanctionering van deze categorieën van verplichtingen.

Artikel 10 van de wet van 2 augustus 2002 weerspiegelt een algemene evolutie binnen de financiële wetgeving door te verwijzen naar de gereglementeerde markten in het algemeen, zonder daarbij nog een onderscheid te maken tussen de « officiële notering » en de overige gereglementeerde markten. Het stelt dus alle emittenten van financiële instrumenten (met andere woorden zowel die waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op de door Euronext Brussels georganiseerde markten als die waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op Nasdaq Europe) op één lijn wat hun verplichtingen inzake informatieverstrekking én ten aanzien van de houders van financiële instrumenten betreft. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt als administratieve autoriteit bevoegd om op de naleving van alle verplichtingen door al die emittenten toe te zien.

Om uitvoering te verlenen aan artikel 10, werd ervoor geopteerd de drie voornoemde teksten samen te voegen en meteen ook te vereenvoudigen. Het toepassingsgebied ratione personae van de samengevoegde tekst die U ter ondertekening wordt voorgelegd, omvat alle emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, welke dat ook moge zijn.

De samenvoeging van de bestaande besluiten heeft ook mogelijk gemaakt ze op bepaalde punten te herzien. Drie invalshoeken stonden daarbij centraal.

Eerst en vooral zijn de voorschriften op verschillende punten geherformuleerd.

Zo is de gebruikte terminologie herzien. In artikel 8 bijvoorbeeld, wordt het begrip « communiqué » gebruikt in plaats van het begrip « verslag » in verband met het jaarlijks communiqué. In artikel 15 is het begrip « kennisgeving » vervangen door het begrip « waarschuwing ».

Voorts zijn de verplichtingen van de emittenten verduidelijkt. Dit is het geval in artikel 2 waarin de algemene verplichtingen van de emittenten aan bod komen. Artikel 5 legt de emittenten voortaan de verplichting op het aantal bestaande aandelen en stemrechten bekend te maken, alsook elke wijziging daaraan. Deze bekendmaking mag uitsluitend via de website van de emittent en is alleen dan verplicht wanneer die wijzigingen 1% vertegenwoordigen of kunnen vertegenwoordigen van voormeld aantal aandelen of stemrechten. Artikel 6, § 2, verplicht de emittent voortaan de gevolgen van bepaalde gevoelige informatie op zijn financiële toestand bekend te maken, indien hij deze kent. In geval van een overname of een overdracht zal bijvoorbeeld de omvang van de investering en het verwachte effect daarvan op de resultatenrekening dienen te worden vermeld. Voor herstructureringsmaatregelen zal de verwachte invloed op de resultatenrekening moeten worden bekendgemaakt. Tenslotte werden artikel 8, § 3 en § 4, en artikel 9 die handelen over de cijfergegevens die in het halfjaarlijks communiqué moeten worden vermeld, en over de toelichting daarbij gepreciseerd.

Ook is de versnippering van de regels tegengegaan (inzonderheid die met betrekking tot de boekhoudkundige normen die bij de periodieke publicatie van de kwantitatieve gegevens moeten worden gebruikt; alle voorschriften terzake zijn nu gebundeld in artikel 12) en is bepaalde informatie toegankelijker gemaakt voor het publiek (cf. bijvoorbeeld artikel 14, § 3, dat voorziet in de verkrijgbaarstelling van de bijzondere verslagen bedoeld in het Wetboek van vennootschappen).

Verder wordt nu beter gewaarborgd dat de communiqués van emittenten die gebruik maken van boekhoudkundige normen die weinig courant zijn op de Europese financiële markten, conform zijn met de boekhoudnormen die op die emittenten van toepassing zijn (artikel 12).

Daarnaast ondergingen verscheidene bepalingen wijzigingen ten gronde.

Zo innoveert het besluit waar het bepaalt op welke voorwaarden de emittenten hun website mogen gebruiken om hun verplichtingen na te komen met betrekking tot de publicatie van de in het besluit bedoelde informatie (artikel 14, § 7, van het ontwerp). De CBF kan de emittenten immers toestaan hun verplichte informatie uitsluitend via hun website of deze van de marktonderneming die de markt organiseert waar de financiële instrumenten van de emittent worden verhandeld bekend te maken. De CBF zal terzake een beleid uitstippelen na een open raadpleging als gedefinieerd in de wet, waarbij zowel de instellingen die de pers vertegenwoordigen, als de genoteerde vennootschappen hun standpunt zullen kunnen bekendmaken. Het is immers de bedoeling te komen tot de best mogelijke verspreiding van de informatie en tegelijkertijd te zorgen voor een daling van de kosten verbonden aan de bekendmaking van die informatie.

Anderzijds begunstigt het besluit de emittenten die opteren voor een proactieve houding, door hen toe te staan hun jaarlijks communiqué te vervangen door hun jaarbrochure, voor zover die binnen drie maanden na het afsluiten van hun boekjaar wordt gepubliceerd.

Tot slot zijn de emittenten niet langer verplicht een driemaandelijks communiqué te publiceren, tenzij de marktregels hen daartoe verplichten.

Met betrekking tot het advies nr. 35.084/2 van de Raad van State dringen volgende bemerkingen zich op.

Het advies werd gevolgd wat betreft de opmerkingen met betrekking tot de artikelen 6, § 1, 1° en § 3, 1°, van het ontwerp, alsook wat betreft de artikelen 13, § 3, 2° en 18.

Artikel 12, 4°, van het ontwerp laat de CBF toe tot 1 januari 2007 (datum waarop alle emittenten van de Europese Economische Ruimte gehouden zullen zijn de IAS/IFRS normen toe te passen voor hun financiële informatieverstrekking aan het publiek) aan de Europese emittenten een verklaring van hun revisor of hun toezichthoudende overheid te vragen waaruit blijkt dat hun rekeningen en/of communiqués werden opgesteld conform de door hen gebruikte boekhoudnormen, in geval het gaat om normen die niet overeenstemmen met de bepalingen van de Europese richtlijnen inzake de jaarrekeningen van ondernemingen. Deze mogelijkheid is niet onverenigbaar met artikel 67, derde paragraaf, van richtlijn 2001/34 in de mate dat deze bepaling de verplichtingen van de emittenten jegens het publiek regelt en geenszins betrekking heeft op de controlemiddelen waarover de toezichthoudende overheden kunnen beschikken. Wat meer is, de bepaling ligt in de lijn van artikel 105, paragraaf 2 van richtlijn 2001/34 dat de Lidstaten verplicht de nodige maatregelen te treffen opdat de toezichthouders over de voor de uitoefening van hun opdrachten noodzakelijke bevoegdheden beschikken.

Ik heb de eer te zijn,

Sire,

van Uwe Majesteit

de zeer eerbiedige

en zeer getrouwe dienaar,

De Minister van Financiën,

D. REYNDERS

ADVIES 35.084/2

van de afdeling wetgeving

van de Raad van State

De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 17 maart 2003 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt », heeft op 20 maart 2003 het volgende advies gegeven :

Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief als volgt :

(...)...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT