DECREET houdende wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade en het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht, wat de overgangsbepalingen betreft, de 24 septembre 2019

Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2. In artikel 37, § 3, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 februari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. voor het eerste lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:

    "De onder paragraaf 2, 8°, bedoelde maatregelen nemen een einde wanneer betrokkene de leeftijd van achttien jaar bereikt.";

  2. er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

    "In geval van hoger beroep tegen deze vonnissen, doet de jeugdkamer van het hof van beroep onverwijld uitspraak. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking. De vonnissen en arresten uitgesproken met toepassing van dit artikel zijn niet vatbaar voor verzet.".

    Art. 3. In artikel 48, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 en het decreet van 15 februari 2019, wordt de zinsnede "artikel 38 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht" vervangen door de zinsnede "artikel 57bis".

    Art. 4. In artikel 49, vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994 , de wet van 13 juni 2006 en het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht wordt de zinsnede "artikel 38 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht" vervangen door de zinsnede "artikel 57bis".

    Art. 5. In artikel 52ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 15 mei 2006, 27 december 2006 en het decreet van 15 februari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  3. voor het eerste lid worden drie leden ingevoegd, die luiden als volgt:

    "In de gevallen zoals bedoeld in artikel 52, en voor zover van toepassing op de procedure zoals vermeld in artikel 63ter, eerste lid, a), moet de jongere die de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft, vóór enige maatregel wordt getroffen door de jeugdrechter, persoonlijk worden gehoord, tenzij hij niet gevonden kan worden, zijn gezondheidstoestand het niet toelaat of hij weigert te verschijnen.

    De betrokkene heeft, telkens als hij voor de jeugdrechtbank verschijnt, recht op bijstand van een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis. Behoudens de gevallen waarin de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig is overeenkomstig artikel 45, 2, b) of c), kan de jeugdrechter evenwel een afzonderlijk onderhoud met de betrokkene hebben.

    De beschikking omvat een samenvatting van de elementen die betrekking hebben op zijn persoonlijkheid of op zijn milieu, welke de beslissing rechtvaardigen, en, in voorkomend geval, een samenvatting van de ten laste gelegde feiten. Zij maakt tevens melding van het feit dat de betrokkene werd gehoord of van de redenen waarom dit niet gebeurde.";

  4. aan het vijfde lid wordt na het woord "jeugddelinquentierecht" de zinsnede "en een voorlopige plaatsing in een open of gesloten opvoedingsafdeling van een openbare gemeenschapsinstelling, bedoeld in artikel 37, § 2, 8° " toegevoegd.

    Art. 6. Artikel 52quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 15...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT