Decreet betreffende onteigening voor het algemeen nut (aangehaald als : Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017), de 25 avril 2017

TITEL 1. - Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder:

  1. beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:

    1. een aangetekende brief;

    2. een afgifte tegen ontvangstbewijs;

    3. elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;

  2. definitief onteigeningsbesluit: de akte van beslissing van de onteigenende instantie, waarmee ze aangeeft de bestuurlijke fase af te sluiten en de gerechtelijke fase aan te vangen, nadat zij daartoe, in voorkomend geval, voorafgaand een machtiging tot onteigening heeft ontvangen;

  3. machtiging tot onteigening: de beslissing van de bevoegde overheid, waarbij ze op basis van een toetsing van zowel de interne als de externe wettigheid van de voorgenomen maatregel als van de voorwaarden, vermeld in artikel 3, aan de onteigenende instantie de toestemming geeft om het definitief onteigeningsbesluit te nemen;

  4. onteigenende instantie: de tot onteigening bevoegde instantie die over een wettelijke of decretaal bepaalde rechtsgrond daartoe beschikt;

  5. onteigening: de gedwongen overdracht van de eigendom of van een zakelijk recht op een onroerend goed, op de wijze en in de gevallen, vermeld in dit decreet;

  6. verzoek tot zelfrealisatie: een schriftelijk document waarin een eigenaar of een houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4, ten aanzien van wie een voorlopig onteigeningsbesluit wordt genomen, aangeeft het onteigeningsdoel, dat vooropgesteld is door de onteigenende instantie en dat het algemeen belang beoogt, conform de voorwaarden van de projectnota zelf te willen en te kunnen realiseren;

  7. voorlopig onteigeningsbesluit: de beslissing van de onteigenende instantie, waarmee ze aangeeft dat ze wil overgaan tot onteigening en de bestuurlijke fase start, op de wijze en in de gevallen, vermeld in dit decreet.

    HOOFDSTUK 2. - De onteigeningsvoorwaarden

    Art. 3. § 1. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk ten algemenen nutte. Indien zij ook een privaat belang dient, kan dat slechts in zoverre het algemeen nut primeert.

    § 2. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk indien daartoe een uitdrukkelijke wettelijke of decretale rechtsgrond is voorzien.

    § 3. Onteigening is, overeenkomstig artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, slechts mogelijk als dit noodzakelijk is. Deze onteigeningsnoodzaak heeft op cumulatieve wijze betrekking op de volgende drie elementen:

  8. het doel van de onteigening;

  9. de onteigening als middel;

  10. het voorwerp van de onteigening.

    § 4. Onteigening is slechts mogelijk nadat daartoe de volgens dit decreet bepaalde procedures werden gevolgd.

    § 5. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk tegen een billijke en voorafgaandelijke schadeloosstelling.

    Art. 4. Als op een onroerend goed een afzonderlijk zakelijk recht rust of wordt gevestigd, kan dat recht afzonderlijk worden onteigend.

    Art. 5. Een aandeel in een onverdeelde eigendom of een ander zakelijk recht kan niet afzonderlijk worden onteigend, uitgezonderd de situatie waar de onteigening van dit aandeel ertoe strekt uiteindelijk het volledige eigendomsrecht of zakelijk recht te verwerven.

    TITEL 2. - De bevoegdheid, de gevallen waarin tot onteigening kan worden overgegaan en de machtiging tot onteigening

    HOOFDSTUK 1. - De instanties die bevoegd zijn om tot onteigening over te gaan

    Art. 6. De volgende instanties zijn bevoegd om tot onteigening over te gaan:

  11. de Vlaamse Regering, het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de gemeenten en de provincies;

  12. elk verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;

  13. de volgende rechtspersonen:

    1. de polderbesturen en wateringen, vermeld in de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders en de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;

    2. de ruilverkavelingscomités, vermeld in de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;

    3. de nv Aquafin en de waterzuiveringsmaatschappijen, vermeld in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;

    4. de ruilcomités, vermeld in de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;

    5. de Maatschappij Linkerscheldeoever, vermeld in de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie voor de haven van Antwerpen;

    6. de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, vermeld in het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;

    7. de exploitanten van de waterwinning, zoals bedoeld in het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;

    8. de Universiteit Antwerpen, vermeld in het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;

    9. de sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;

    10. de nv Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied, vermeld in het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied;

    11. het Gemeenschapsonderwijs, vermeld in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;

    12. de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk, vermeld in het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending;

    13. de havenbedrijven, vermeld in het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;

    14. de NV Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, vermeld in het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM);

    15. de NV LOM Oostende-Brugge, de NV LOM Kortrijk-Wevelgem en de NV LOM Antwerpen, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het beheer en de uitbating van de regionale luchthavens Oostende-Brugge, Kortrijk-Wevelgem en Antwerpen;

    16. de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie, vermeld in het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie;

    17. de privaatrechtelijke netbeheerders, vermeld in het Energiedecreet van 8 mei 2009;

    18. de Universiteit Hasselt, vermeld in het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg;

  14. de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, de autonome gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden tussen Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;

  15. de autonome provinciebedrijven en de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen.

    HOOFDSTUK 2. - De gevallen waarin tot onteigening kan worden overgegaan

    Art. 7. De Vlaamse Regering kan tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordeelt dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid met betrekking tot gemeenschaps- en gewestelijke aangelegenheden.

    Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordeelt dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid met betrekking tot gemeenschapsaangelegenheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

    De gemeenten en provincies kunnen tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordelen dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid inzake respectievelijk de gemeentelijke en de provinciale aangelegenheden.

    In de voormelde gevallen waar decretaal of wettelijk een specifieke rechtsgrond voor onteigening wordt bepaald, wordt op basis van die rechtsgrond tot onteigening overgegaan.

    De instanties, vermeld in artikel 6, 2° tot en met 5°, kunnen slechts tot onteigening overgaan in die gevallen waar decretaal of wettelijk een specifieke rechtsgrond voor onteigening bepaald wordt.

    HOOFDSTUK 3. - De machtiging tot onteigening

    Art. 8. Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, vermeld in artikel 6, 1°, en de instanties, vermeld in artikel 6, 2° en 3°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn.

    De instanties, vermeld in artikel 6, 4°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.

    De instanties, vermeld in artikel 6, 5°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.

    De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de manier waarop de machtiging aangevraagd en verleend wordt.

    Art. 9. Voor de instanties die na de inwerkingtreding van dit decreet bevoegd verklaard worden om tot onteigening over te gaan, geldt de volgende machtigingsregeling:

  16. instanties opgericht door de Vlaamse Regering kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn;

  17. instanties, opgericht door de gemeenteraad, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn;

  18. instanties, opgericht door de provincieraad, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de provincieraad van de provincie op wiens...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT