Bijzondere-machtenbesluit nr. 7 houdende bijkomende steunmaatregelen inzake vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting, belasting niet-inwoners, personenbelasting, belasting over de toegevoegde waarde, bedrijfsvoorheffing, registratierechten en retributies, de 19 avril 2020

HOOFDSTUK 1. - Uitstel van de indiening van aangiften inzake vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting, belasting niet-inwoners vennootschappen en uitstel van de betaling inzake de inkomstenbelastingen en de bedrijfsvoorheffing

Artikel 1. In afwijking van artikel 308, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, kunnen de aangifteformulieren inzake de vennootschapsbelasting, de rechtspersonen-belasting en de belasting van niet-inwoners-vennootschappen met een uiterste indieningsdatum tussen 16 maart 2020 en 30 april 2020, rechtsgeldig worden ingediend tot en met 30 april 2020.

Art. 2. Voor de rechtspersonen die gebruik maken van de bepalingen opgenomen in hoofdstuk 2, afdeling 4 van het koninklijk besluit nr. 4 van 9 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake mede-eigendom en het vennootschaps- en verenigingsrecht in het kader van de strijd tegen de Covid-19 pandemie en waarvan de goedkeuring van hetzij de jaarrekening hetzij de rekening der ontvangsten en uitgaven op een datum plaatsvindt, op minder dan een maand van de uiterste indieningsdatum van de aangifte in de vennootschapsbelasting waarop de voormelde jaarrekening of de rekening der ontvangsten en uitgaven betrekking heeft, zal de termijn van een maand bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet van toepassing zijn.

Art. 3. In afwijking van artikel 412, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 maart 2015, wordt de betalingstermijn van de bedrijfsvoorheffing verbonden aan de maanden februari, maart en april 2020 verlengd tot respectievelijk 13 mei, 15 juni en 15 juli 2020.

In afwijking van artikel 412, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1992, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, wordt de betalingstermijn van de bedrijfsvoorheffing verbonden aan het eerste trimester van 2020 verlengd tot 15 juni 2020.

Art. 4. In afwijking van artikel 413, eerste lid, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en tweede lid, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2013 van hetzelfde Wetboek, wordt, met uitzondering van de onroerende voorheffing, de betalingstermijn verlengd met twee maanden voor het aanslagjaar 2019 voor de inkomstenbelastingen opgenomen in een kohier uitvoerbaar verklaard tussen 12 maart 2020 en 31 oktober 2020.

Het eerste lid raakt niet aan de toepassing van artikel 413, derde en vierde lid, van hetzelfde Wetboek.

Art. 5. In afwijking van artikel 413/1, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 december 2016, wordt de betalingstermijn verlengd met twee maanden voor het aanslagjaar 2019 voor het resterend verschuldigd gedeelte van de inkomstenbelastingen gevestigd op basis van de inkomsten bedoeld in artikel 413/1, § 1 van hetzelfde Wetboek opgenomen in een kohier uitvoerbaar verklaard tussen 12 maart 2020 en 31 oktober 2020.

Art. 6. In afwijking van artikel 414, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 april 2019, geeft de verlenging van de termijnen voorzien in de artikelen 3 tot 5 geen aanleiding tot de aanrekening van interest in hoofde van de belastingschuldige.

Art. 7. In afwijking van artikel 444, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juni 2017, geeft de verlenging van de termijnen voorzien in het artikel 1 geen aanleiding tot de toepassing van belastingverhogingen.

Art. 8. In afwijking van artikel 445 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2019, geeft de verlenging van de termijnen voorzien in de artikelen 1 tot 4 geen aanleiding tot de toepassing van administratieve boetes.

HOOFDSTUK 2. - Uitstel betreffende het tijdstip van indiening van de periodieke btw-aangifte, van de bijzondere btw-aangifte, van de jaarlijkse klantenlisting, van de opgave van de intracommunautaire handelingen en de betaling van de btw - Versnelde teruggaaf

Art. 9. § 1. In afwijking van artikel 53, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 28 januari 2004, voldoet de belastingplichtige, met uitzondering van degene die geen enkel recht op aftrek heeft, de belasting waarvan de opeisbaarheid voortvloeit uit de aangifte voorzien in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, met betrekking tot de maanden februari, maart en april 2020 en het eerste kwartaal van 2020 uiterlijk op de twintigste dag van de derde maand volgend op het tijdvak waarop zij betrekking heeft, onverminderd de toepassing van de artikelen 70, § 1 en 91 van hetzelfde Wetboek bij het verstrijken van de voormelde betalingstermijnen.

§ 2. In afwijking van artikel 53ter, 2°, van hetzelfde Wetboek, voldoen de in artikel 51, § 1, 2° en § 2, van hetzelfde Wetboek bedoelde schuldenaars van de belasting die niet gehouden zijn tot de verplichtingen bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van hetzelfde Wetboek, de belasting waarvan de opeisbaarheid voortvloeit uit de aangifte voorzien in artikel 53ter, 2°, van hetzelfde Wetboek, met betrekking tot het eerste kwartaal 2020, uiterlijk op de twintigste dag van de derde maand volgend op het tijdvak waarop zij betrekking heeft, onverminderd de toepassing van de artikelen 70, § 1 en 91 van hetzelfde Wetboek bij het verstrijken van de voormelde betalingstermijnen.

§ 3. In afwijking van artikel 18, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 2004, dient de persoon die gehouden is tot het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek bedoelde aangifte, met betrekking tot de maand februari 2020, deze in uiterlijk op 6 april 2020. De aangiftes met betrekking tot de maand maart 2020 en het eerste kwartaal van 2020 worden uiterlijk op 7 mei 2020 ingediend. De aangifte met betrekking tot de maand april 2020 wordt uiterlijk op 5 juni 2020 ingediend.

De in eerste lid bedoelde indieningstermijnen zijn van toepassing onverminderd de toepassing van artikel 70, § 4 van hetzelfde Wetboek bij het verstrijken van die indieningstermijnen.

§ 4. In afwijking van artikel 18, § 1, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 2004, dient de persoon die gehouden is tot het indienen van de in artikel 53ter, 1°, van hetzelfde Wetboek bedoelde aangifte, met betrekking tot het eerste kwartaal 2020, deze in uiterlijk op 7 mei 2020, onverminderd de toepassing van artikel 70, § 4 van hetzelfde Wetboek bij het verstrijken van de voormelde indieningstermijn.

Art. 10. Onverminderd de toepassing van artikel 9, § 3, en in afwijking van artikel 81, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, wordt, het door de Staat verschuldigde bedrag na het indienen van de maandaangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek met betrekking tot de maand februari 2020 op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige aan hem teruggegeven, als de volgende voorwaarden vervuld zijn:

1° het door de Staat verschuldigde bedrag bereikt 245 euro;

2° de aangiften met betrekking tot de maanden januari en februari 2020 worden uiterlijk op 3 april 2020 ingediend, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.

De ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling van het door de Staat verschuldigde bedrag bedoeld in het eerste lid gebeurt uiterlijk op 30 april 2020.

Art. 11. Onverminderd de toepassing van artikel 9, § 3, en in afwijking van artikel 81, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt voor de teruggave voorzien in artikel 81, § 2, eerste lid, 3° tot 4°, van hetzelfde besluit de aangifte betreffende de maand maart 2020 uiterlijk op 24 april 2020 ingediend.

Art. 12. § 1. In afwijking van artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 23 van 9 december 2009 met betrekking tot de jaarlijkse lijst van de btw-belastingplichtige afnemers, laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 24 januari 2015, dienen de personen bedoeld in artikel 53quinquies van hetzelfde wetboek, de jaarlijkse lijst van de belastingplichtige afnemers betreffende het jaar 2019 in, uiterlijk op 30 april 2020 bij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, onverminderd de toepassing van artikel 70, § 4 van hetzelfde Wetboek bij het verstrijken van de voormelde indieningstermijn.

§ 2. In afwijking van artikel 1, § 3, van hetzelfde besluit, wanneer een in § 1 bedoelde belastingplichtige enkel nog handelingen verricht die zijn vrijgesteld door artikel 44 van hetzelfde Wetboek die geen recht op aftrek verlenen of wanneer hij deze hoedanigheid verliest in de loop van de maanden december 2019 en januari 2020, wordt de lijst van deze...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT