27 MAART 2014. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op het artikel 40, § 1;

Gelet op het Koninklijk Besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve toestand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden.

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 26 april 2007 ten einde de voorwaarden te bepalen waaronder de mandatarissen bij het ministerie worden aangewezen, ter uitvoering van artikel 30bis van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels hoofdstedelijk gewest;

Gelet op de Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie;

Gelet op de Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 maart 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 27 maart 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de federale Minister van Pensioenen van 5 december 2013;

Gelet op het protocol nr. 2013/11 van Sector XV van 18 december 2013;

Gelet op het advies nr. 54.917/2 van de Raad van State, gegeven op 5 maart 2014 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister bevoegd voor Openbaar Ambt;

Na beraadslaging,

Besluit :

BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT

TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :

  1. De Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

  2. het ministerie : het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

  3. de minister : de minister bevoegd voor Openbaar Ambt;

  4. de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan een dienst van het ministerie afhangt in functie van de bevoegdheden die hij uitoefent;

  5. het diensthoofd : de ambtenaar titularis van de graad van directeur-diensthoofd van rang A4;

  6. de functionele chef : personeelslid die de leiding over en/of de dagelijkse controle heeft over het functioneren van een team ingevolge diens functiebeschrijving;

  7. Vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in het bevoegde Sectorcomité in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

  8. bestuursovereenkomst : geschreven document waarin de akkoorden staan die tussen de regering en het Ministerie gesloten zijn. Die akkoorden houden strategische doelstellingen in teneinde de opdrachten van het Ministerie, de elementen uit de regeringsverklaring alsook de grote richtlijnen bepaald door de Regering te realiseren.

  9. HRM : dienst binnen de instelling belast met het personeelsbeheer;

  10. De HRM-verantwoordelijke : het personeelslid van minimum rang A3 die bevoegd is voor het personeelsbeheer;

  11. budgettaire correspondent : het personeelslid die de coördinatie, centralisatie, verificatie en consolidatie van alle budgettaire informatie verzekert overeenkomstig het artikel 42 van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 13 juli 2006 betreffende de administratieve en begrotingscontrole evenals de begrotingsopmaak;

  12. getuigschrift van generieke competenties verworven buiten diploma : getuigschrift met als doel de bekwaamheid die de persoon via formele of niet-formele opleiding verworven heeft, te bekrachtigen en te bewijzen met het oog op de uitoefening van een functie binnen het Ministerie.

  13. wettelijk tweetalige : personeelslid die de kennis bewijst van een tweede taal die niet onder zijn taalrol valt op de bij artikel 43, § 3, 3e alinea voorgeschreven wijze van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;

    § 2. Wanneer dit besluit voorziet in het versturen van een brief of een aangetekend schrijven met of zonder een ontvangstbewijs, dan wordt het versturen via een elektronische procedure, die op een aantoonbare wijze en aangepast aan de omstandigheden, de authenticiteit en de integriteit van de inhoud van de communicatie waarborgt, beschouwd als equivalent. Het gebruik van de elektronische identiteitskaart of de elektronische vreemdelingenkaart kan verplicht worden opgelegd.

    § 3. Wanneer dit besluit voorziet in een termijn wordt deze berekend in kalenderdagen, tenzij anders voorzien.

    § 4. Het gebruik in dit besluit van mannelijke woorden is gemeenslachtig met het oog op het waarborgen van de leesbaarheid van de tekst.

    TITEL II. - De organisatie van het ministerie

    HOOFDSTUK I. - De ambtenaren

    Art. 2. Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband in het Ministerie tewerkgesteld is.

    De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.

    Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.

    Art. 3. De ambtenaren van het Ministerie worden benoemd in graden.

    HOOFDSTUK II. - Rechten en plichten

    Art. 4. De ambtenaar oefent zijn functies op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit.

    Hij dient daartoe :

  14. de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;

  15. nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;

  16. de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.

    Art. 5. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.

    Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.

    Art. 6. § 1. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft.

    § 2. De ambtenaar kan, buiten de gevallen van valse aangifte die een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij onregelmatigheden aangeeft of bekend maakt.

    Art. 7. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.

    Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.

    Art. 8. De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.

    Art. 9. De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.

    Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.

    In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.

    De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van de directieraad of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict.

    Art. 10. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

    Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van de instelling waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.

    De bepalingen van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT